Klimaatverandering is niet de verborgen oorzaak van de revolutionaire golf die nu over de Arabische wereld gaat. Maar de voedselprijsindex van de Verenigde Naties, gebaseerd op de prijzen van suiker, oliën en granen, steeg met niet minder dan 32 procent in de tweede helft van 2010 en deze prijsstijging verdiepte de sociale crisis in de regio. De klimaatverandering werpt bovendien een reeks problemen op voor de toekomst, in het bijzonder het beheer van grondstoffen en water en de omschakeling naar duurzame energie.
De prijsstijgingen waren in de eerste plaats te wijten aan speculatie, maar die werd op haar beurt in de hand gewerkt door de daling van de productie als gevolg van extreme weersomstandigheden de laatste jaren. De laatste jaren werden grote exportlanden als Argentinië, Australië, de Verenigde Staten en Rusland getroffen door koudegolven, droogtes, overstromingen en hittegolven. Het valt niet met zekerheid te zeggen of deze allemaal het gevolg zijn van klimaatverandering maar de verveelvoudiging van dit soort episodes komt overeen met de voorspellingen van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC).
Rusland is wereldwijd de vierde exporteur van graan. De uitzonderlijke, met reusachtige bosbranden gepaarde gaande hittegolf die het land de voorbije zomer trof, heeft de jaarproductie van 90 naar circa 70 miljoen ton doen dalen. In september 2010 kondigde de Russische premier Poetin aan dat om de bevoorrading van de binnenlandse markt te garanderen de export zou worden stopgezet tot december 2011.
Deze beslissing leidde tot een sterke prijsstijging en sociale spanningen in een aantal landen, waaronder Tunesië en Egypte. In feite zijn deze twee landen afhankelijk van Russisch graan en hun eigen productie is ook onderhevig aan de wisselvalligheden van het klimaat, in het bijzonder een daling van de zoetwatervoorraden. Tunesië produceerde 2,4 miljoen ton graan in 2009 – in 2010 was de productie teruggelopen tot 1,2 miljoen. Egypte is vanaf 1960 een van de landen in het Zuiden die voor primaire voedingsmiddelen afhankelijk is van import. Met zijn 80 miljoen inwoners is Egypte zelfs de grootste graanimporteur ter wereld.
Normaliter leidt een dergelijke stijging van de kosten van het levensonderhoud tot rellen, niet tot revoluties. De impact van stijgende voedselprijzen moet niet worden overschat. In Tunesië lijken de prijsstijgingen van groter belang te zijn geweest: hier liepen die armsten voorop in de strijd tegen de dictatuur en kwam Ben Ali te laat met een belofte om de prijzen te verlagen in een poging de druk van de ketel te halen. In Egypte had het regime na de rellen van 2008, de subsidies voor de basisproducten (graan, rijst en kookolie) verhoogd zodat 70 procent van de bevolking kon rekenen op relatief stabiele prijzen. Maar er stelt zich een ander probleem in Egypte. De productie van aardolie bereikte in 1996 een hoogtepunt en is sindsdien met 26 procent vermindert. Het land is ondertussen een netto importeur van energie geworden. Egypte beschikt nu dus over minder bewegingsruimte om beleid te voeren, zoals het importeren en subsidiëren van voedselproducten.
Hoe dan ook zijn twee zaken duidelijk. Een: de prijsstijging heeft een rol gespeeld en de stijging is niet uitsluitend te wijten aan speculatie. Twee: de uitdaging van de klimaatverandering en de noodzaak over te schakelen naar duurzame energie is reëel en legt de Arabische revolutie nieuwe taken op. Een antwoord op deze nieuwe uitdagingen moet biologische landbouw en een oriëntatie van de agrarische productie op de binnenlandse markt, in het kader van een streven naar voedselsoevereiniteit, omvatten.
Klimaatverandering en watervoorraden
Het bekken van de Middellandse Zee is een van de regio’s die het meest bedreigd wordt door de gevolgen van de klimaatverandering. Aan het begin van de 20ste eeuw werd de Maghreb gemiddeld elke tien jaar getroffen door een droogte, tegenwoordig is dit elke vijf jaar. Tegelijkertijd is het aantal abnormaal sterke stortregens toegenomen. De combinatie van deze twee factoren betekent een versnelde uitputting van de grond, mede als gevolg van de aftakeling van het plantenleven.
Het beheer van de zoetwatervoorraden is het grootste probleem in de ontwikkeling van deze landen. De behoeften aan water van de landbouw en van andere sectoren worden afgewogen. Het zijn de landen waarin de landbouwsector een hoofdrol speelt die het ergst getroffen zullen worden: Syrië, Egypte, Marokko, Tunesië.
De situatie dreigt problematisch te worden in landen die reeds geconfronteerd worden met een waterprobleem (minder dan 1000 kubieke meter per inwoner per jaar) of waterschaarste (minder dan 500 kubieke meter per inwoner per jaar). Dat is het geval in Tunesië waar het grondwater in de komende dertig jaar met 28 procent zou kunnen verminderen. Verder speelt de impact van de groei van de toeristische sector op het milieu mee. Hotelcomplexen en andere voorzieningen voor toeristen als golfterreinen verbruiken grote hoeveelheden water.
Als het beleid niet gewijzigd wordt omvatten de gevolgen van de klimaatverandering voor het midden en zuiden van Tunesië tussen 2030 en 2050 een afname van 50 procent van de opbrengst van de niet-geïrrigeerde olijventeelt, een vermindering van de veestapel die zou kunnen oplopen tot 80 procent, en een halvering van de bebouwbare grond. Gecombineerd met overstromingen zou de productie van graan gevoed door regenwater met 20 procent teruglopen, de productie van graan met gebruik van irrigatie met 13 procent.
Egypte wordt niet bedreigd door een tekort aan water maar de Nijl loopt door niet minder dan 9 landen en 95 procent van de landbouw maakt gebruik van Nijlwater. Er zijn internationale verdragen om het gebruik van het water te reguleren maar het probleem kan groeien als, als gevolg van de klimaatverandering, de regenperiodes bij de bronnen verstoord blijven. Stuwdammen om watertoevoer te reguleren zijn geen oplossing: deze hebben schadelijke gevolgen zoals de verkleining van de rivierdelta dat onvoldoende versterkt wordt door nieuw slib, hetgeen weer zou leiden tot verzilting van de ondergrond.
Mubarak was van plan een deel van het Nijlwater om te leiden en te verkopen aan Israël dat zich ten koste van de Palestijnen al de Jordaan heeft toegeëigend. Sterk aangemoedigd door de Europese Unie wordt op neoliberale wijze water tot koopwaar gemaakt. Privatisering van water is een kernpunt van de ‘Unie voor het Middellandse Zeegebied’ en van de Wereldraad voor Water, een door multinationals opgezette denktank. In Tunesië behoorden de drinkwatervoorziening en de waterzuivering tot de eerste staatsondernemingen die een partnerschap met het bedrijfsleven aangingen. Dit partnerschap kwam neer op het nationaliseren van de verliezen en privatisering van de winsten. Na de val van Ben Ali ontving Ghannouchi officieel de voorzitter van de Wereldraad voor Water die zich ervan wilde verzekeren dat de privatisering niet in gevaar kwam.
In 2004 kondigde Mubarak al de volledige privatisering van het beheer en zuivering van water in verschillende provincies aan. Deze zijn nu in handen van een in Caïro gebaseerde holding. Dit bedrijf streeft winst na en dit betekent een sterke stijging van de prijs van water. Er moet gebroken worden met deze politiek van privatisering.
Energievoorziening vormt een ander belangrijk probleem. De massa’s in de Arabische landen leven in armoede en tegelijk beschikt het Nabije Oosten over enorme reserves aan fossiele brandstof – brandstof die slecht verdeeld is en gecontroleerd wordt door een heersende klasse die sterk geïntegreerd is in het imperialisme. Maar in de Arabische wereld ligt ook een groot potentieel om door middel van zonlicht energie op te wekken – een potentieel dat zeer gelijk verdeeld is maar op weg is om ook in imperialistische handen te komen als gevolg van megaprojecten als Desertec of het Desertec Industrial Initiative (DII), een initiatief van een consortium van banken, bedrijven en verzekeringsmaatschappijen.
Om te voorkomen dat de ontregeling van het klimaat de woestijnvorming versterkt, extreme weersomstandigheden plaatsvinden en het zeepeil stijgt, moeten we in de komende 40 jaar overstappen van fossiele brandstoffen naar zonne-energie. Doen we dit niet, dan zijn de armen de eerste slachtoffers: 10 miljoen mensen zullen de Nijldelta moeten verlaten als de zeespiegel met een meter stijgt.
Een strategie op middellange en lange termijn inzake energie bestaat uit het gebruik van inkomsten uit aardolie en aardgas om niet enkel de meest dringende sociale behoeften te bevredigen (zoals Chávez dat doet in Venezuela), maar ook om de overgang naar zonne-energie te organiseren. Democratisch beheer van de natuurlijke hulpbronnen, door middel van lokale comités, vakbonden en vrouwenorganisaties is hiervoor noodzakelijk, net zoals het vergoeden van de ecologische schuld van het ontwikkelde Noorden aan het Zuiden door middel van een gratis overdracht van groene technologie. Een dergelijke strategie moet internationaal zijn en betekent een breuk met de logica van de winst.
Reactie toevoegen