Op het eerste gezicht lijken dierenrechtenactivisme en marxisme onverenigbaar te zijn. Niet omdat ze noodzakelijk tegenstrijdig zijn – alhoewel dit volgens sommige mensen wel het geval is – maar omdat hun drijfveren zo verschillend zijn. Dierenrechtenactivisme wordt gedreven door morele verontwaardiging, door medeleven met het lijden van dieren. Dierenrechtenactivisten willen een einde maken aan wat ze als onnodig leed zien. Dierenrechtenactivisme is idealistisch in de zin dat het beginpunt een ideaal is - een wereld zonder dierenleed - en daarnaar toe probeert te werken. Marxisme daarentegen is niet idealistisch maar materialistisch; het betoogt dat je alleen door je te baseren op de wereld zoals die al is en door uit te gaan van processen die al gaande zijn in de maatschappij deze kan veranderen.
Marx en Engels zelf waren zeker ook geen dierenrechtenactivisten, het woord was was hun vreemd. Marx en Engels schreven in hun vroege boek De heilige familie, in een opmerking over de Franse utopische socialist Fourier, dat zijn 'verklaring dat het recht om te vissen, te jagen et cetera inherente rechten van de mens zijn geniaal is'. Ook voor latere socialistische activisten en theoretici was dierenleed geen issue. George Orwell, om maar een voorbeeld te noemen, dreef in zijn boeken regelmatig de spot met vegetariërs.
Begin twintigste eeuw, toen de socialistische beweging op een hoogtepunt was, was er wel al een aanzienlijke beweging die campagne voerde voor een betere behandeling van dieren. Vooral tegen vivisectie werd er geprotesteerd. Maar deze beweging werd voornamelijk gevormd door mensen uit de hogere midden-klassen, door mensen die zichzelf als moreel superieur zagen en het hun taak vonden om de rest van de wereld te beschaven. Dat betekent niet dat het activisme van deze mensen zonder waarde was of dat ze in het geheel niet op enige sympathie van socialisten konden rekenen, maar de twee bewegingen stonden wel mijlenver van elkaar af.
Dierenbevrijding?
Het idee echter dat dieren bepaalde rechten hebben is relatief recent. Dierenrechtenactivisten stellen dat ook niet-menselijke dieren bepaalde inherente rechten hebben, zoals het recht om te leven zonder gebruikt te worden voor vermaak of experimenten of gedood te worden voor voedsel of kleding. Volgens deze opvatting is het vermijden van dierenleed niet slechts een kwestie van beschaving. Belangrijk voor de verspreiding van deze visie op dierenrechten was de publicatie van het boek Animal Liberation van de Australische filosoof Peter Singer. Singer betoogt hierin dat levende wezens rechten hebben op basis van hun capaciteiten om te lijden of om juist geluk te voelen. Singers ethiek stelt dat er gestreefd moet worden naar een maximalisatie van geluk en een minimalisering van leed. Omdat dieren kunnen lijden en mensen in principe gelukkig kunnen leven zonder dieren leed te berokkenen zouden wij volgens Singer ervoor moeten kiezen om geen gebruik te maken van dieren.
Volgens deze ethiek bestaat er dus geen fundamenteel onderscheid tussen mensen en andere diersoorten. Het enige wat ons van hen onderscheidt zijn graduele verschillen, voornamelijk het gevolg zijn van een meer ontwikkeld hersenstelsel. Pogingen om toch een onderscheid te maken tussen mensen enerzijds en niet-menselijke dieren anderzijds noemt Singer, in een parallel met racisme, 'speciecistisch': een onderscheid dat een waarde-oordeel inhoudt maar gebaseerd is op ondeugdelijke criteria.
Op basis van deze visie is Singer er voorstander van dat mensapen erkend worden als 'personen'; deze dieren vormen complexe samenlevingsverbanden en maken gebruik van een rudimentaire vorm van taal. Voor Singer zijn er geen wezenlijke verschillen tussen een doorsnee mensaap en een doorsnee mens die de mens zouden kwalificeren als een persoon en de aap niet.
Meer controversieel heeft Singer betoogd dat bepaalde mensen juist niet als personen gekwalificeerd kunnen worden; mensen die als gevolg van een zwaar geestelijk handicap niet in staat zijn om door middel van taal te communiceren en wiens vermogen om te lijden en geluk te voelen – volgens Singer – beperkt is, zouden daarom in principe ook minder rechten hebben. Ook tussen pasgeboren baby's en volwassenen maakt Singer een onderscheid.
Voor marxisten daarentegen is het onderscheid tussen mens en dier niet gradueel maar fundamenteel. Alhoewel Marx later afstand zou doen van zijn eerdere idee dat er een menselijk 'soort-zijn' - een Gattungsleben – een soort menselijke natuur bestaat, maakte hij een fundamenteel onderscheid tussen mens en dier. De menselijke samenleving is uniek: alleen mensen kunnen arbeid verrichten met hun handen en hersens, op hun werk terugkijken en planmatig nieuwe technieken ontwikkelen. Dit reflectieve vermogen maakt menselijke arbeid anders dan bijvoorbeeld het bouwen van honingraten door bijen.
Marx beschouwt mensen bovendien als deel van een sociaal geheel en ook dit is een groot verschil met de mens-visie van Singer. Singer bekijkt mensen als individuen en kan daarom onderscheid maken tussen verschillende maten van persoon-zijn. Voor marxisten zijn mensen deel van een sociale orde en is het niet mogelijk om tussen hen onderscheid te maken op de manier die Singer doet; ook een pasgeboren baby of een zwaar geestelijk gehandicapt persoon maken deel uit van de menselijke sociale orde. Het is voor socialisten van bijzonder belang om mensen te zien als deel van een bepaalde samenleving. Deze samenleving is het resultaat van menselijk handelen en kan dus net zoals de rest van onze creaties geëvalueerd en veranderd worden. Op basis hiervan redeneren marxisten dat socialisme mogelijk is.
Onenigheid en overeenkomsten
Kortom, het wereldbeeld waarin dieren inherente rechten die verdedigd of geschonden kunnen worden is tegenstrijdig met dan van marxisten. Dierenrechtenactivisme kan deel uitmaken van een breder streven om leed te verminderen en geluk te vermeerderen. Maar campagnes tegen menselijk leed zijn volgens de logica van dieren-rechten niet wezenlijk anders dan deze tegen dierenleed. Voor socialisten echter staat de strijd tegen de sociale oorzaken van menselijk leed centraal; het doel is om de menselijke samenleving te veranderen.
Sterker nog, volgens sommige dieren-rechten activisten is marxisme tegenstrijdig met de strijd voor een betere behandeling van dieren. Volgens Barbara Noske, schrijfster van Huilen met de wolven. Een interdisciplinaire benadering van de mens-dier relatie, 'ontzegt marxisme dieren uitdrukkelijk het vermogen tot het sociale en tot vrijheid en dus wordt het vermogen van dieren om waarde te hechten aan hun bestaan eveneens ontkend'. Van de andere kant van de schutting verwijten sommige socialisten dierenrechtenactivisten dat ze de aandacht afleiden van de werkelijke prioriteiten of zelfs dat ze een vorm van mensenhaat koesteren omdat ze menselijk leven niet op waarde zouden weten te schatten.
Het voorstellen van socialisme en dierenrechten als tegenstrijdig draagt er niet echt aan bij dat de twee groepen meer begrip voor elkaar krijgen. Toch zijn er goede redenen om naar wederzijdse toenadering te zoeken. Want al kan ook een leider van christelijk, Amerikaans rechts en speechschrijver van George Bush als Matthew Scully protesteren tegen behandeling van dieren in de gemechaniseerde landbouw, de meeste dierenrechtenactivisten zijn minder schizofreen: de overgrote meerderheid van hen is ook gekant tegen de mishandeling van mensen. Een aanzienlijk deel van de dierenrechten-activisten identificeert zich daarom met links en symphatiseert met linkse campagnes.
Dierenrechtenactivisme kan er ook toe leiden dat mensen die dit niet al deden stelling nemen tegen kapitalisme. De mishandeling van dieren in de bio-industrie is in de laatste instantie het gevolg van de kapitalistische logica, van het streven naar winst-maximalisatie. Legbatterijkippen worden in zo'n klein mogelijke hokjes geplaatst om ruimte en dus geld te besparen. En alternatieven voor vivisectie worden terzijde geschoven omdat het ontwikkelen hiervan meer geld kost dan het gebruik van dieren. Mensen die serieus actie voeren tegen dit soort misstanden, die ook de oorzaken ervan willen bestrijden, worden dus vroeger of later geconfronteerd met de economische logica erachter. En dit is dezelfde logica die verantwoordelijk is voor bijvoorbeeld oorlogen om olie of het falen om de klimaatsverandering aan te pakken. Het inzicht dat de logica van onze wereld in laatste instantie die van de kapitalistische economieis, is bij uitstek marxistisch.
Van de andere kant kan dierenrechtenactivisme op bepaalde blinde vlekken in het marxistische wereldbeeld wijzen, zo betoogt David Coen in een artikel in Socialist Outlook. Zo hebben marxisten nog te vaak de neiging om wetenschap als ideologisch neutraal te zien, als een instrument dat net zo goed door de kapitalistische heersende klasse gebruikt kan worden als om socialisme mee te 'bouwen'. Dat is een vergissing die in de dierenrechtenbeweging minder gemaakt wordt; onder activisten tegen vivisectie leeft het besef dat wat onder de huidige omstandigheden als 'wetenschappelijke vooruitgang' verkocht wordt vaak gewoon nieuwe kansen om winst te maken zijn, mogelijk gemaakt door onnodig leed.
Vanuit een anti-kapitalistisch, socialistisch perspectief is het onjuist om dierenrechten de hoogste prioriteit te geven. Maar tegelijkertijd zouden we het streven om dierenleed te verminderen niet zomaar terzijde schuiven moeten schuiven. Het idee dat socialisme het onvermijdelijke gevolg is van objectieve historische processen is gelukkig dood en begraven. De keuze om te proberen een socialistische toekomst te creëren wordt mede ingegeven door ethische overwegingen. Ook als we erkennen dat er fundamentele verschillen tussen mens en dier en ons erop concentreren de menselijke samenleving te veranderen is er geen reden waarom deze ethische overwegingen zouden moeten stoppen bij de grens tussen mens en dier.
Reactie toevoegen