Israëlische apartheid

Het Nederlands Palestina Komitee stelde een dossier samen over Israëlische apartheid. We publiceren hier de inleiding. Het hele dossier kunt u hier downloaden. [leestijd 10 minuten]

Ontwikkelingen op de grond – de stelselmatige kolonisatie door Israël van de Palestijnse leefomgeving in combinatie met ambitieuze annexatieplannen, het voortduren van de bezetting (inmiddels ruim een halve eeuw), het einde van de zogenaamde ‘twee staten-oplossing’ en de invoering van de Basiswet op de Joodse Natie-Staat – hebben de discussie over toekomstige politieke verhoudingen in Israël/Palestina nieuwe impulsen gegeven.

Behalve over de één staat-oplossing gaat het daarbij ook over ‘Israëlische apartheid’ – zoals na de recente publicatie van een ‘position paper’ van de prominente Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem, met als titel A regime of Jewish supremacy from the Jordan River to the Mediterranean Sea: This is apartheid (de tekst daarvan is in vertaling in dit dossier opgenomen).

Dat heeft inmiddels het nodige losgemaakt, waarbij het veelzeggend is dat wanneer een joods-Israëlische mensenrechtenorganisatie het thema Israëlische apartheid oppakt, dit een mate van aandacht genereert  waarvan Palestijnse en niet-Palestijnse mensenrechtenorganisaties met analyses over datzelfde onderwerp verstoken zijn gebleven.

Want op het gebied van Israëlische apartheid is pionierswerk verricht door onder meer de Palestijnse mensenrechtenorganisaties Adalah (Arabisch voor Gerechtigheid) in Haifa (Palestina’48/Israël) en Al-Haq (Arabisch voor Het Recht) in Ramallah op de Westelijke Jordaanoever. In het verlengde daarvan heeft Adalah een online databank gemaakt met daarin een compleet overzicht van ruim 65 Israëlische wetten die sinds de stichting van de Staat Israël in 1948 zijn uitgevaardigd en op grond waarvan Israëlische Palestijnen en Palestijnen in de 1967 door Israël bezette Palestijnse Gebieden ten opzichte van joodse Israëli’s openlijk worden gediscrimineerd of waarvan een zodanig effect uitgaat (zie bijlage 3).

Onder invloed van ontwikkelingen in Zuid-Afrika – de praktijken sinds 1948 van het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime – is het begrip apartheid door de Verenigde Naties in de Internationale Conventie inzake de Onderdrukking en Bestraffing van het Misdrijf van Apartheid (1973) internationaal rechtelijk vastgelegd en gedefinieerd als:

[...] onmenselijke handelingen [begaan] met als doel het vestigen en in stand houden van overheersing van een raciale groep door een andere raciale groep en deze systematisch te onderdrukken.

Nadien heeft de term betrekking gekregen op een speciaal soort misdrijf tegen de menselijkheid onder internationaal gewoonterecht en het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof (1998) stelt:

‘Het misdrijf van apartheid’ houdt in onmenselijke handelingen […] begaan in de context van een geïnstitutionaliseerd regime van systematische onderdrukking en overheersing door een bepaalde raciale groep van een andere raciale groep of groepen met de bedoeling dat regime in stand te houden.

De Staat Israël – een Joodse Staat eerst en vooral van en voor joden (zie de tekst van de Onafhankelijkheidsverklaring in bijlage 1), gesticht in een gebied dat eeuwenlang door ‘niet-joden’ (Palestijnen) werd bewoond – voldoet vanaf de stichting in 1948 aan het criterium van apartheid: vanwege zijn campagne van etnische zuivering van Palestijnen rondom het ontstaan van de Staat die driekwart van alle Palestijnse bewoners van het gebied heeft getroffen en die was bedoeld een demografisch overwicht van joden over Palestijnen te forceren; de stelselmatige verwoesting van ontvolkte Palestijnse woonoorden (ruim 500), bedoeld om de terugkeer van de vluchtelingen en ontheemden daarheen zeer te bemoeilijken; en de invoering van ten opzichte van de autochtone Palestijnen discriminerende wetgeving. 

Zo is er de Wet op de Terugkeer (van joden) van 1950 (zie bijlage 4 voor de inhoud) op grond waarvan elke persoon met tenminste één joodse grootouder automatisch het Israëlische staatburgerschap wordt verleend. Tegelijk is Palestijnse vluchtelingen en ontheemden het recht ontzegd op terugkeer naar hun oorspronkelijke woonoorden, om zo het inmiddels tot stand gebrachte demografische overwicht van joden veilig te stellen. Het recht op terugkeer is een in het internationaal recht verankerd recht. Het gaat kennelijk wel op voor zionistische joden die zich 2000 jaar na dato op het ‘recht op terugkeer uit ballingschap’ beroepen ! 

Daarnaast is er de Wet op het Eigendomsrecht van Afwezigen eveneens uit 1950, waarin de ‘juridische basis’ is gelegd voor de grootschalige onteigening – diefstal – van onroerend goed van verdreven of gevluchte Palestijnen (ga voor de tekst van de wet naar de databank van Adalah in bijlage 3). Grond die daarbij aan staatsorganen toeviel, mocht alleen nog ten behoeve van joodse Israëli’s gebruikt worden.   

Tussen 1948 en 1966 hebben de Palestijnse – niet de joodse – staatsburgers van Israël onder militaire bestuur geleefd – met alle vormen van onderdrukking en beperkingen in de bewegingsvrijheid van dien. 

Na de verovering van de Westelijke Jordaanoever (inclusief Oost-Jeruzalem) en de Strook van Gaza in de Juni-Oorlog van 1967 is Israël in deze gebieden joodse kolonisten gaan vestigen (inmiddels zijn dat er rond 700.000 ofwel ruim 10 procent van het joodse bevolkingsdeel van Israël). De kolonisten leven verspreid over enkele honderden joodse nederzettingen en ‘buitenplaatsen’ (outposts). Ondanks dat zij internationaal rechtelijk buiten de grenzen van de Staat Israël wonen, is Israëlisch civiel recht op hen van toepassing gebleven – anders dan de Palestijnen die hetzelfde gebied bewonen maar onder Israëlisch militair recht vallen. Sinds 1967 zijn er ten behoeve van de joodse kolonisten vele miljarden dollars in infrastructuur – woonhuizen, faciliteiten, wegen, tunnels – geïnvesteerd. Voor Palestijnse staatsburgers in het sterk gesegregeerde Israël – laat staan voor de Palestijnen in de Bezette Gebieden – zijn dergelijke investeringen nooit aan de orde geweest. 

In 2003 nam de Knesset (parlement) de Wet inzake Staatsburgerschap en Toegang tot Israël aan. Daarin is een discriminerend verbod op gezinshereniging geregeld, waarbij het Israëlische staatsburgers die met personen uit de bezette Palestijnse Gebieden huwen – in de praktijk Israëlische Palestijnen – werd verboden om zich met hun partner in Israël te vestigen. ‘Om redenen van nationale veiligheid’ – in werkelijkheid om het demografische overwicht van joodse Israëli’s ook voor de toekomst te helpen veiligstellen (zie bijlage 5 voor de tekst van de wet). 

En dan is er de Basiswet op de Joodse Natie-Staat van 2018. Bij het afwezig zijn van een Grondwet beschikt Israël over een serie Basiswetten die van een groter gewicht zijn dan gewone wetten en alleen door een nieuwe Basiswet kunnen worden overstegen. Genoemde Basiswet is een blauwdruk voor algehele joodse suprematie in Palestina, waarbij de rechten van de (autochtone) Israëlisch-Palestijnse staatsburgers dienovereenkomstig  worden ondermijnd (zie bijlage 6 voor de tekst van de wet).

Voor een beeld van de ‘kleinere’ vormen van institutionele discriminatie door de Staat Israël jegens de Palestijnen verwijzen wij opnieuw naar de databank van Adalah (zie bijlage 3).     

In de achterliggende jaren zijn er enkele belangrijke rapporten over Israëlische apartheid gepubliceerd. Zo is er de 305 pagina’s tellende studie Occupation, Colonalism, Apartheid ? – A re-assessment of Israël’s practices in the occupied Palestinian territories under international law,dat onder auspiciënvan de Human Sciences Research Council of South Africa (Capetown, 2009) tot stand is gebracht onder leiding van de Amerikaanse politicologe Virgina Tilley. Zowel Adalah en Al-Haq zijn nauw bij het opstellen van het rapport betrokken geweest. Zoals de titel aangeeft, beperkt deze studie zich tot de situatie in de sinds 1967 bezette Palestijnse Gebieden.

Dat lag anders in de het onderzoek dat Tilley – inmiddels hoogleraar Politieke Wetenschappen aan de Southern Illinois University-Carbondale –samen met Richard Falk – emeritus hoogleraar internationaal recht aan de Harvard University in Cambridge, Massachusetts en voormalig Speciaal Rapporteur van de VN voor de situatie van de mensenrechten in de sinds 1967 bezette Palestijnse Gebieden – in opdracht van de UN Economic and Social Commission for West Asia (ESCWA) uitvoerden. Centraal in het onderzoek stond de vraag over de toepasbaarheid van het internationaal strafrechtelijke concept van apartheid op het beleid en de praktijken van de Staat Israël jegens het Palestijnse volk. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in een in 2017 gepubliceerd 75 pagina’s tellend rapport Israëli Practices towards the Palestinian People and the Question of Apartheid (een uitgebreide samenvatting is in dit dossier in vertaling opgenomen).

Door Falk en Tilley is Israëlische apartheid geplaatst in de context van het vestigingskolonialisme dat aan het zionistische project in Palestina ten grondslag ligt – met als logische consequentie dat ook de positie van de Palestijnse vluchtelingen bij de beschouwingen is betrokken. Deze aanpak bleek achteraf zo controversieel, dat de secretaris-generaal van de VN na Amerikaanse protesten, de ongehoorde stap zette om het rapport kort na verschijning van de ESCWA-website te laten verwijderen.

En sinds begin dit jaar ligt er de acht pagina’s tellende ‘position paper’ van B’Tselem (Hebreeuws voor In het Beeld van), A regime of Jewish supremacy from the Jordan River to the Mediterranean Sea: This is apartheid (dat in vertaling in dit dossier is opgenomen)Inde analyse wordt – baanbrekend naar Israëlische maatstaven – uitgegaan van de eenheid van regime in het gebied, dat Israël en de in 1967 bezette Palestijnse Gebieden omvat (van de rivier de Jordaan tot aan de Middellandse Zee). Anders dan in de Falk/Tilley-aanpak wordt in dit rapport de dimensie van de Palestijnse diaspora niet meegenomen (evenmin als de in 1967 door Israël veroverde en gekoloniseerde Syrische Hoogvlakte van Golan). 

De joods-Israëlische mensenrechtenorganisatie Yesh Din (Hebreeuws voor Er is de Wet) beperkt zich op haar beurt in een recent rapport weer uitsluitend tot de in 1967 veroverde Westelijke Jordaanoever (inclusief Oost-Jeruzalem), waar zij het bestaan van een regime van Israëlische apartheid benoemt (zie de kritiek op het vermeend bestaan van ‘gescheiden regimes’ in de bijdrage in dit dossier van het voormalige hoofd van het Israël/Palestina-project van de International Crisis Group, Nathan Thrall). 

Naar aanleiding van de publicatie van het B’Tselem-rapport en van die van anderen waarschuwt de Palestijnse wetenschapper Lana Tatour – docent Global Development at the School of Social Sciences aan de University of New South Wales; Sydney, Australia – ons voor een nieuwe valkuil (zie: ‘Why calling Israël an apartheid state is not enough’; Middle East Eye (Londen), 18 januari 2021). Vanwege het belang van haar bijdrage aan de discussie, citeren wij haar hier uitgebreid:

Het rapport van B'Tselem waarin het apartheidskarakter van Israël wordt belicht, is een welkome ontwikkeling, maar deze bevinding kan niet los worden gezien van het onderdrukkende vestigingskolonialisme [settler-colonialism] van de staat Israël. [...]

[De kwestie] Palestina kan niet louter worden begrepen in termen van apartheid, omdat dit slechts een beperkt en gedeeltelijk begrip van de situatie biedt. Israël is een vestigings-koloniale staat die zowel apartheid als voortdurende bezetting bedrijft.

In de discussie die in links-liberale kringen op gang komt over apartheid en Palestina, wordt voorbijgegaan aan het vestigingskolonialisme als de alomvattende structuur van de Israëlische staat. Wij hebben een dergelijke dynamiek gezien in de recente oproep van [de prominente joods-Amerikaanse publicist] Peter Beinart voor één binationale staat, waarin wel apartheid wordt erkend, maar het vestigingskolonialisme van zionisten/Israël niet. Raciale overheersing wordt behandeld als een op zichzelf staand kenmerk van de Israëlische staat, losgekoppeld van de vestigings-koloniale onderneming van de joodse kolonisten in Palestina. Zelfs wanneer apartheid wordt erkend, wordt er geen rekening gehouden met het zionisme als rassenideologie en -beweging.

Het rapport van B'Tselem is een perfect voorbeeld van deze nieuwe benadering, die in links-liberale kritiek op Israël steeds vaker op de voorgrond treedt. In het rapport wordt kolonisatie door of vestigingskolonialisme van joodse kolonisten niet één keer genoemd. Paradoxaal genoeg merkte een van de bestuursleden van B'Tselem op: ‘Verandering van welke aard dan ook begint met een juiste lezing van de werkelijkheid die men wil veranderen; [die werkelijkheid] met open ogen bekijken en deze vervolgens benoemen.’

Blijkbaar maakt voor B'Tselem vestigingskolonialisme geen deel uit van deze werkelijkheid.  

Het gebruik van apartheid als enig kader is in lijn met pogingen om het begrip van de kwestie Palestina in toenemende mate te beperken tot rigide juridische categorieën. Het internationaal recht is belangrijk en het moet in ons voordeel worden gebruikt. Maar het is gevaarlijk om ons begrip van de realiteit in Palestina of de aard van onze politieke aanspraken uitsluitend te laten leiden door het internationaal recht. De kwestie Palestina is een politieke kwestie, niet louter een juridische kwestie.

Zeker, vestigingskolonialisme is volgens het internationaal recht weliswaar niet illegaal – maar dat is geen reden om ons begrip van Palestina niet op het internationaal recht te baseren. Door ons echter te beperken tot het internationaal recht lopen wij het risico alleen over raciale overheersing te spreken en koloniale overheersing uit het oog te verliezen. Terwijl wij het over beide moeten hebben en moeten erkennen dat raciale overheersing en Israëlische apartheid deel uitmaken van, en onlosmakelijk verbonden zijn met vestigingskolonialisme.

Dit wil niet zeggen dat wij het apartheidskader moeten loslaten, wel dat wij voorzichtig moeten zijn met links-liberale interpretaties van Israëlische apartheid. Palestijnen gebruikten de apartheidsanalogie al lang voordat het als een misdaad tegen de menselijkheid werd benoemd [door de VN in 1976]. Palestina vergelijken met apartheid in Zuid-Afrika heeft een lange, radicale geschiedenis die voorafgaat aan de ‘recente’ ontdekking van apartheid door sommige joodse Israëli’s. Palestijnen zagen Zuid-Afrika – net als Palestina – als een raciale vestigings-koloniale staat en zichzelf als deel van een grotere antikoloniale, anti-imperialistische en antiracistische wereldbeweging.

Palestijnen maken al tientallen jaren politieke en intellectuele analyses over de kwestie Palestina. Maar zelfs wanneer apartheid door Palestijnen als analysekader wordt gebruikt, gaat dat niet ten koste van het vestigings-koloniale kader – het vult het aan.

Israëlische organisaties, wetenschappers en activisten zijn niet – en zouden dat ook niet moeten zijn – de scheidsrechters over wat Israël wel en niet is, of wat de oplossing zou moeten zijn. Door vestigingskolonialisme buiten het debat over Israëlische apartheid te houden, dreigt dekolonisatie plaats te maken voor liberale projecten van gelijkheid en gelijkberechtiging. Het vormt de kwestie Palestina om tot een links-liberaal vraagstuk, in plaats van een koloniaal vraagstuk.

Dekolonisatie is geen metafoor of modewoord waarvan losjes gebruik kan worden gemaakt. Hoewel het niet gemakkelijk te definiëren is, is dekolonisatie zeker geen synoniem voor links-liberale projecten van gelijkheid en gelijkberechtiging, ook al wordt het in toenemende mate als zodanig gecoöpteerd. In tegenstelling tot links-liberale gelijkheid vereist dekolonisatie de ontmanteling van het vestigingskolonialisme, zijn instellingen en zijn logica. Onze vrijheid hangt ervan af.

Tot zover Lana Tatour.

De publicatie van het B’Tselem-rapport heeft van de kant van Israël en zijn pleitbezorgers scherpe reacties uitgelokt. Die kunnen fundamentele critici van de Staat Israël verwachten. Gaat het in dat geval om ‘niet-joden’, dan levert dat al gauw de beschuldiging van antisemitisme op. In het geval van B’Tselem is het hanteren van die beschuldiging lastig. Dat neemt niet weg dat ook B’Tselem in Israël de wind van voren krijgt. In de steeds verder naar (extreem-)rechts opschuivende Israëlische politiek en samenleving is B’Tselem daarbij steeds geïsoleerder komen te staan. Door deze onder meer financieel af te knijpen en een spreekverbod op te leggen, zal geprobeerd worden de positie van de organisatie te ondermijnen.

Sinds jaar en dag en al naar het uitkomt, wordt naar fundamentele critici van de Staat Israël met de beschuldiging van antisemitisme gezwaaid. Om die reden is het in een dossier over Israëlische apartheid wel aardig om de relatie tussen Israël en het voormalige Zuid-Afrikaanse apartheidsregime – waarvan kopstukken en the rank and file in veel gevallen met antisemitische denkbeelden behept waren – nog eens in herinnering te roepen. De samenwerking tussen Israël en Apartheid-Zuid-Afrika lag vooral op het gebied van de ontwikkeling van en de handel in conventionele wapens en van de verdere ontwikkeling van de beide atoombomprogramma’s (zie daarover de bijdrage van Chris McGreal: ‘Brothers in arms – Israël’s secret pact with Apartheid South-Africa’ in bijlage 8).

Maar van Zuid-Afrikaanse zijde was er meer:   

‘As far back as 1961, Hendrik Verwoerd, the South African prime minister and architect of the “grand apartheid” vision of the bantustans, saw a parallel. “The Jews took Israël from the Arabs [Palestinians] after the Arabs had lived there for a thousand years. Israël, like South Africa, is an apartheid state,” (geciteerd door Chris McGreal in: [Israël-Apartheid South-Africa] ‘Worlds Apart’; The Guardian (Londen), 6 februari 2006)

Het heeft de Israëlische politieke top er in 1976 niet van weerhouden om premier John Vorster van Zuid-Afrika – die tijdens de Tweede Wereldoorlog wegens nazi-sympathieën was geïnterneerd – met alle egards in Jeruzalem te ontvangen.

In onze dagen zijn er de hartelijke betrekkingen tussen de regering van Benjamin Netanyahoe en rechts-radicale politieke krachten in onder meer Oostenrijk, Polen en Hongarije die bij tijd en wijle van antisemitische denkbeelden blijk geven en zich in antisemitische termen uitdrukken. Kortom, op dit punt niets nieuws in de Israëlische politiek.

De drie belangrijke teksten over Israëlische apartheid in dit dossier (plus de aanvullende informatie in de acht bijlagen) bieden een gedegen basis voor een inhoudelijke discussie over Israëlische apartheid – en de strijd ertegen.  

Dossier
Soort artikel

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop