Nivelleren, maar dan wel goed

Nivelleren: dankzij de Partij van de Arbeid is de term weer terug in de politieke discussie. Door middel van een inkomensafhankelijke zorgpremie wilden de sociaaldemocraten een ietsiepietsie nivelleren, vooral om een rookgordijn op te trekken voor de geweldige denivelleringsoperatie in de rest van het regeerakkoord. Dat leidde tot een opstand onder de VVD achterban waarna de PvdA de aftocht moest blazen. Het is hoog tijd voor een serieuze nivellering.

De kloof tussen rijk en arm is groter dan ooit, zowel internationaal als nationaal. De rijken worden rijker, de armen armer. Dat is niet alleen uit morele overwegingen onacceptabel. Het leidt ook tot een versterking van sociale, politieke en economische problemen.

Uit onderzoek blijkt dat mensen gelukkiger zijn naarmate de kloof tussen arm en rijk minder groot is. In landen met minder inkomensongelijkheid zijn mensen gemiddeld gezonder dan in landen met meer inkomensongelijkheid. Ook neemt de productiviteit toe naarmate de ongelijkheid minder groot is en neemt de criminaliteit af. De ophoping van rijkdom bij een kleine groep stimuleert de groei van de financiële sector en speculatie, met alle negatieve gevolgen vandien. Er is dus alle reden om iets te doen aan die kloof, om te nivelleren.

Sociaaldemocratie
De sociaaldemocratie is in zekere zin ontstaan uit dat streven. In eerste instantie was het doel om het kapitalisme met zijn groeiende ongelijkheid te vervangen door een andere, egalitaire samenleving: het socialisme. In de loop van de tijd verschoof het streven naar het binnen het kapitalisme verminderen van de ongelijkheid.

In de periode na de tweede wereldoorlog leek daar enige kans op. Tijdens de bijna 30 jaar vrijwel permanente economische groei steeg het levenspeil van de arbeidersklasse en werd de welvaartsstaat opgebouwd. Spreiding van kennis, macht en inkomen was het credo van de PvdA in de periode van Joop den Uyl, eind jaren zestig en de jaren zeventig. Er werden hervormingen doorgevoerd die de inkomensongelijkheid verminderden. Zo werd het minimumjeugdloon ingevoerd, het minimumloon verhoogd en lonen en uitkeringen gekoppeld. De sociaaldemocratische aanpak was gebaseerd op het geloof in een ononderbroken economische groei en een crisisvrij kapitalisme.

Marxistische economen als de Belg Ernest Mandel benadrukten al eind jaren zestig dat de groei niet eindeloos kon duren, dat de inherente tegenstrijdigheden in het kapitalisme die tot crisis leiden niet waren verdwenen. Maar zij werden als zwartkijkers en dogmatici terzijde geschoven.

Toen halverwege de jaren zeventig de (wereld)economie toch door een flinke crisis werd getroffen en er na enig herstel begin jaren tachtig een nieuwe recessie volgde verdween het sociaaldemocratische optimisme. Het neoliberale antwoord op de crisis werd een paar jaar later door de sociaaldemocraten onderschreven. Dit betekende dat spreiding van kennis macht en inkomen plaats maakte voor liberalisering, privatisering en afbraak van de verzorgingsstaat. De inkomensverschillen groeiden weer.

De ontwikkeling van de sociaaldemocratie in die periode wordt goed geïllustreerd aan de hand van de opvolger van Den Uyl, Wim Kok. Deze timmermanszoon ging bij de vakbeweging werken en was begin jaren zeventig lid van de ‘werkgroep voor een maatschappijkritische vakbeweging’. Hij werd voorzitter van de vakcentrale, sloot in 1982 het bekende akkoord van Wassenaar over loonmatiging met werkgeversvoorzitter van Veen, zette als minister van financiën in het kabinet Lubbers III en later als minister-president van de twee paarse kabinetten (1994-2002) Nederland op een neoliberale koers om ten slotte zijn carrière af te sluiten als commissaris bij een hele serie multinationals. In die positie verdedigde hij de enorme bonussen van ING topman Tilmant, praktijken die hij als minister-president nog als ‘ordinaire zakkenvullerij en exhibitionistische zelfverrijking’ had omschreven.

In de tijd van Kok en zijn opvolgers vormde de PvdA zich om tot een neoliberale partij met een sociaal sausje. Een ontwikkeling die grote gevolgen had voor omvang en samenstelling van haar achterban en electoraat. De arbeidersbasis verdween voor een groot deel naar de SP, een ander deel naar Fortuyn en Wilders, of wilde niets meer van politiek weten. De PvdA werd vooral een partij van de middengroepen, vooral van mensen die werkzaam zijn bij de (semi-)overheid en het zogenaamde maatschappelijke middenveld. Voor de verkiezingen van 12 september mat de PvdA zich een links profiel aan in een succesvolle poging om kiezers van de SP af te snoepen. Maar dat van links gehaalde electoraat moet natuurlijk ook een beetje bediend worden. Daarvoor werd het inmiddels gesneuvelde plan voor een inkomensafhankelijke zorgpremie bedacht en werd het begrip nivellering van stal gehaald. Met een serieuze poging tot nivelleren heeft dit allemaal weinig te maken.

Nivelleren
Wie de inkomens wil nivelleren moet dat vooral doen via de voordeur, en niet via de achterdeur van de inkomstenbelasting - laat staan via de bijkeukeningang van de zorgpremie. Het is niet moeilijk om daar verschillende maatregelen voor te bedenken. Te denken valt bijvoorbeeld aan het substantieel verhogen van het minimumloon en de sociale uitkeringen, het verplicht onder de CAO laten vallen van alle salarissen in een onderneming en een verbod op het betalen van salarissen boven de Balkenende norm door de (semi-)overheid. Ook voor het bedrijfsleven kan, als de politieke wil er is, een maximale beloning worden bepaald. Of anders kan het inkomen boven een bepaald niveau gewoon wegbelast worden. Het Front de Gauche in Frankrijk stelde bijvoorbeeld voor om inkomens boven 360.000 euro per jaar 100 procent te belasten.

Maar de kloof tussen arm en rijk wordt niet alleen gevormd door de grote verschillen in beloning maar vooral door de geweldige groei en concentratie van privévermogens (zie kader). Die aanpakken is moeilijker maar zeker niet onmogelijk. Te denken valt aan een serieuze vermogensbelasting, het aanpakken van belastingparadijzen, een rigoureus einde aan de hypotheekrente-aftrek van huizen boven een bepaalde waarde en dergelijke.

Het is natuurlijk niet makkelijk om dergelijke maatregelen ook daadwerkelijk door te voeren, Het verzet van de rijken zal heftig zijn en dit soort plannen kunnen inderdaad niet op korte termijn verwezenlijkt worden. Maar met een uitgewerkt en duidelijk programma voor nivellering kan wel al duidelijk worden gemaakt waar het om gaat: nivellering betekent het optrekken van de laagste inkomens ten koste van de echte rijken, niet van hogere middeninkomens. Dat het niet Piet en Ien ‘tweemaal modaal’ zijn die moeten opdraaien voor de crisis, maar de Quote 500.

De nivelleringsplannen van de PvdA slaan vier keer de plank mis. Ten eerste leiden ze niet echt tot nivellering maar bieden ze slechts een beperkte compensatie voor andere denivellerende maatregelen in het regeerakkoord. Ten tweede kunnen ze niet of maar ten dele doorgevoerd worden vanwege de weerstand die ze opwekken bij de hogere middeninkomens. Ten derde leiden ze tot een tegenstelling tussen de mensen met hogere en met lagere inkomens terwijl de echte rijken buiten schot blijven. En ten slot brengen ze het hele idee van nivellering in diskrediet.

Rijk in Nederland
De inkomensongelijkheid in Nederland is in vergelijking met andere Europese landen niet extreem en ligt iets onder het Europese gemiddelde. Hij ligt hoger dan in Duitsland en België, maar lager dan in Frankrijk en Groot-Brittannië. Naast de verschillen in inkomen hebben we ook te maken met de ongelijke verdeling van bezit, van vermogen. Dat is in Nederland een stuk ongelijker verdeeld dan in de buurlanden. De rijkste vijf procent van de Belgen bezit volgens een onderzoek van de universiteit van Bamberg 24 procent van het vermogen in dat land; in Duitsland is dat 30 procent. Maar de rijkste vijf procent Nederlanders bezit 42 procent van het vermogen. Daarmee is Nederland na Polen het land met de grootste vermogensongelijkheid in Europa.

Volgens een recent onderzoek van Van Lanschot bezit een op de honderd huishoudens in Nederland (92.000 huishoudens) een miljoen of meer. Deze één procent bezit volgens dit onderzoek bijna 40 procent van het totale particuliere vermogen in Nederland (1.198 miljard euro). Volgens de Quote 500 bezitten de rijkste 500 individuen in ons land gezamenlijk een vermogen van 106,5 miljard euro. De rijkste Nederlander, Charlene de Carvalho, dochter van Freddy Heineken, bezit volgens Quote 5,4 miljard euro. Ondanks, of misschien wel dankzij, de crisis gaat het goed met de rijken. Sinds 2007 heeft de rijkste 10 procent van de Nederlanders er 30 miljard bij gekregen, terwijl de armste 10 procent 10 miljard armer werd. Binnen de vermogensbezitters groeien de verschillen ook. De grote vermogens zijn de afgelopen jaren meer gestegen dan de kleinere. De reden hiervan is dat kleinere vermogen vaak bestaan uit huizenbezit, dat aanzienlijk in waarde is gedaald, terwijl de grote vermogen belegd zijn in aandelen. Wie iets wil doen aan de kloof tussen rijk en arm kan zich niet beperken tot de inkomens, maar moet ook de grote vermogens en de groei daarvan aanpakken.

Tags
Dossier
Soort artikel

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop