Het persoonlijke is politiek, is een stelling die ik door schade en schande wijs geworden, beslist niet aanhang. Natuurlijk breng ik mijn oud papier weg, probeer ik tolerant te zijn voor de medemens en rijd ik geen auto. Dat kun je echter bezwaarlijk links noemen; niet sinds de Partij voor de Dieren en Live Earth. Verandering begint in veel gevallen helemaal niet bij jezelf. Zolang we de politieke machtstructuren niet aan het wankelen hebben, behoud ik me, bijvoorbeeld, het recht voor geen problemen te krijgen met de belastingdienst (al betaal ik zo jaarlijks een paar honderd euro aan de oorlog in Afghanistan), goedkope boodschappen te doen (omdat ik niet-genetisch gemodificeerd voedsel niet kan betalen) en geen ge-illegaliseerde vluchteling in huis op te nemen. Kortom: te leven in glorieuze inconsequentie met mijn politieke ideeën.
Er zijn genoeg mensen die wél een poging deden te leven naar hun idealen. En er zijn ook films van gemaakt. Tragi-komedies, meestal. Volgens mij resulteert het namelijk - kijk naar het hippiedom en de kraakbeweging - doorgaans in een soort wereldvreemdheid. Een obsessie met de directe zaken die ons omringen (voedsel vooral), een gebrek aan gevoel voor humor dienaangaande en een im- of expliciete veroordeling van iedereen die niet ‘politiek correct’ is. Vreselijk. Of, laat ik aardig blijven: een symphatieke politieke misvatting, met eveneens tegenstrijdige cinematografische gevolgen.
Alle macht aan het Collectief!
Geen toepasselijker startpunt dan de Russische film Uplotneniye (Samenleven). In deze zwijgende film uit 1918, moeten een welvarende onderwijzer en zijn vrouw hun grote woning leren delen met de arme schoolconciërge en zijn dochtertje. Uiteraard lukt dat in deze sovjetfilm uit de optimistische beginjaren van de Russische revolutie. Helaas is de film moeilijk te vinden, dus u zult het moeten doen met die in- en in-burgerlijke scène uit Doctor Zhivago (David Lean, 1965) waarin de gevoelige doctor-poet terugkeert naar zijn ruime appartement in Moskou en ontdekt dat hij dat voortaan zal moeten delen met een troep kijvende wasvrouwen en hemdloze arbeiders. Heerlijk leedvermaak!
Uplotneniye is ook anderzins een mooi voorbeeld van ‘het goede linkse leven’ zoals men dat ten tijde van de Russische revolutie zag. De film werd gemaakt door het Petrograd Cinema Comité. Inderdaad: zonder regisseur. Alle macht aan de sovjets, het zelfbeheer en de collectieve filmgroepen! In die dagen discussieerden schilders, filmmakers en leden van de Communistische Partij hartstochtelijk over de plaats van kunst in de revolutie. Was de kunstenaar slechts een arbeider in staatsdienst (zoals Vladimir Tatlin vond) of een kunstenaar binnen een samenleving (Malevich)? En wat ligt dichter bij het sovjet-ideaal: de experimentele non-narratieve films van Dziga Vertov of de montagevertellingen van Sergei Eisenstein? Waar ze het allemaal over eens waren, was dat een nieuwe tijd om nieuwe werkvormen en nieuwe vormen van cinema vroeg. Het scenario voor Uplotneniye overigens, werd geschreven door Anatoli Lunacharski. Vandaar dat de vergeten Volkscommissaris van Onderwijs tegenwoordig nog op IMDb te vinden is!
De bekendste sovjetfilms uit die tijd, zoals Pantserkruiser Potemkin en Oktober van Eisenstein of de Man met de Camera van Vertov, gingen echter niet over samenwonen of andere aspecten uit het dagelijkse leven van de Russen. De massa en de revolutie zijn in die films gezichts- en naamloos. Collectief, niet persoonlijk. Mij lijkt dat die benadering niet alleen recht doet aan hoe mensen de revolutie waarschijnlijk hebben beleefd: als een vloedgolf van maatschappelijke veranderingen die hen overspoelde, optilde en meevoerde - het leverde ook betere films op. De genoemde films (al bijna 90 jaar oud!) zijn nog steeds zeer de moeite waard.
Onhygiënisch
Niet alleen artistiek betere films, trouwens, maar ook moreel. Een van Eisensteins latere films Staroye i novoye (De generale lijn) vertelt wel over ‘hoe je vanuit een linkse ethische overtuiging vorm geeft aan je dagelijkse leven’ en toont wat ik bedoel. Hierin verandert de revolutie het leven van de jonge boerin Marfa ingrijpend en persoonlijk. Ze vecht voor de komst van een moderne tractor, moet het daarvoor opnemen tegen de conservatieve boeren, en wint al doende aan zelfbewustzijn en zelfs sensualiteit - in de scène waarin ze haar onderjurk aan repen scheurt om als poetslap te dienen voor de tractormecanicien. Fraai melodrama – maar wel van een onhygiënische soort. De film verscheen in 1929 en is – als je het nuchter bekijkt - een propagandastuk voor de landbouwcollectivisatie die aan miljoenen Russen het leven zou kosten.
In de jaren dertig, hoogtepunt van het ‘socialistisch realisme’ onder Stalin, waren er zelfs heuse Tractor-musicals! Ik denk niet dat u dat graag als het ‘goede linkse leven’ wilt zien, maar zo werden ze destijds wel gepresenteerd: de moderne sovjet-mens!
Je kunt dat natuurlijk niet de films verwijten, maar juist iemand als Eisenstein was zeer bekend met de macht van het beeld en de denkbeelden van Bertolt Brecht over deconstructie. Er zijn films – zoals Eisensteins eerste films en die van Vertov – die politiek en revolutionair zijn omdat ze de kijker beelden geven om over na te denken, en die ontworpen zijn om hem daartoe ook uit te nodigen. Er zijn echter ook propagandafilms die je geen seconde respijt geven, pretenderen de werkelijkheid, persoonlijk en emotioneel, weer te geven en je daarmee voor iemands karretje spannen. Machthebbers houden van films die het politieke persoonlijk maken: van Staroye i novoye tot en met Pearl Harbor of Black Hawk Down.
Hippies
Toch blijft het een aantrekkelijk denkbeeld: verandering, en wel hier en nu. Ik begin, dan volgt de rest vanzelf. In de jaren zestig wemelde het van mensen die op zoek gingen naar hun eigen utopia. Dat vond in de VS zijn weerslag in commerciele films als The Trip (Roger Corman, 1967), Psych-out (Richard Rush, 1968) en natuurlijk Easy Rider (Dennis Hopper, 1969). De tegencultuur bestond in deze films vooral uit antimaterialisme, antiburgerlijkheid, drugs en vrije liefde.
Maar, tripte Peter Fonda in 1967 nog probleemloos op LSD, amper twee jaar later eindigde Easy Rider al met gebroken idealen. De Lange Zomer van de Liefde duurde niet zo heel lang. En wat waren deze bloemenkinderen, achteraf bezien, toch zelfingenomen en egocentrisch! Hoe braaf en zelfs burgerlijk blijkt hun wereldje. Eenzelfde teleurstelling treft je bij die andere uiting van tegencultuur in de VS: de blaxploitationfilm. De jaren zestig waren ook die van de Black Panthers, Malcolm X en Marten Luther King, en dat leidde uiteindelijk tot een waarlijk revolutionaire zwarte film als Sweet Sweetback's Baadasssss Song (Melvin Van Peebles, 1971). Maar ook blaxploitation verviel al snel tot ongevaarlijke vermaak en een ideaal dat bestond uit onafhankelijkheid van the (white) man, zwarte viriliteit, drugs, kleding en veel geld.
Sosialisties
Dat was gelukkig anders met het meer politieke deel van de tegencultuur in de sixties. Net als in de beginjaren van de Russische revolutie was de eerste manier waarop die filmmakers hun idealen in de praktijk brachten, het omvergooien van de hiërarchische verhoudingen op de filmset zélf.
Alleen al in Frankrijk ontstonden zo filmcollectieven als de Société pour le Lancement des Oeuvres Nouvelles (SLON), Dynadic (verbonden aan de PCF), de maoistische Révolutionaires Prolétaires en de veelzeggend getitelde Dziga Vertov Groep (met ondermeer Jean-Luc Godard). SLON verfilmde in 1967 een staking in een textielfabriek in Besançon en legde het resultaat aan de fabrieksarbeiders voor. Ontevreden met het resultaat stichtten de arbeiders hun eigen filmcollectief: de Groupes Medvedkin. Wij in Nederland danken aan die jaren van ‘sosialistiese en feministiese kollektieven’ nog het bestaan van filmdistributeur Cinemien.
Het bekendse filmcollectief in de Verenigde Staten was Newsreel. Met een flikkerend logo op het geluid van een machinegeweer, legde het militante Newsreel zich vooral toe op het verslaan van demonstraties tegen de Vietnamoorlog en stakingen. Voltooide films werden aan alle leden van het collectief voorgelegd en alleen uitgebracht met steun van de meerderheid. Ook Emile De Antonio was zo’n ‘guerrillero met een camera’. Zijn In the Year of the Pig (1968) analyseerde het verloop van de Vietnam-oorlog met een huiveringwekkende montage van vraaggesprekken en oorlogsbeelden die te onluisterend waren bevonden voor televisie. De film was een hit op de universiteiten en leverde zo concreet een bijdrage aan de anti-oorlogsbeweging.
Warm, voedzaam en mooi
Die communes en aktiekomitees zijn al weer veertig jaar geleden, dus inmiddels kunnen ook degenen die erbij waren, met enige zelfspot op terugkijken. Een dergelijke zelfreflectie moet de axie-beweging van eind jaren zeventig, tachtig, nog meemaken.
Heel fraai is bijvoorbeeld Together (2000). Lukas Moodysson bestudeert daarin met grote gevoeligheid de haarscheurtjes in het ‘goede linkse leven’ van een Zweedse commune in de jaren zeventig. De Marxist-Leninist, de politieke lesbienne, het vegetarische rijkeluiskind, de naïeve goedzak, de eenzame homoseksueel, de driftkop die het samenleven bemoeilijkt en het esoterische echtpaar dat met opgetrokken neus vertrekt zodra de principes van de commune beginnen te zwabberen... De archetypes zijn vreselijk herkenbaar en toch nergens karikaturaal. Moodysson toont ze door de ogen van drie kinderen en weet zowel de tragiek van de situatie te vatten (‘Alles is op de kop in dit huis,’ klaagt het tienermeisje Eva, ‘Als ze buiten ja zeggen, zeggen ze bij ons nee.’), als de mooie momenten.
Het sterkst zijn de dialogen. De naïeve Göran kookt ontbijtpap en filosofeert daarbij over de voordelen van het samen leven: ‘We beginnen als individuele havervlokken, ieder met een eigen vorm,’ vertelt hij terwijl hij door de grauwe klonten roert. ‘Dan worden we warmgemaakt en geroerd en beginnen we samen te smelten met alle andere havervlokken; we zijn niet langer havervlokken maar we zijn deel van iets groters – warm, voedzaam en, ja, mooi.’ De scene is hilarisch en tegelijkertijd volkomen geloofwaardig. Hoe het met de commune afloopt vertelt de film niet, maar de vriendschap tussen deze mensen overleeft.
Films over het ‘mooie linkse leven’ smaken, kortom, meestal bitterzoet. Of giftig. Of nergens naar. De ‘socialistisch realistische’ sovjetpropaganda en de Amerikaanse filmmakers die aan een jeugdcultuur wilden verdienen, leverden zelden vernieuwende films af of politieke inzichten.
De regisseurs die echter bereid waren hun werkwijze, het filmen zélf, om te gooien deden dat wel. In de jaren twintig maakten zij de meer gedeconstrueerde films of kozen, zoals in de jaren zestig, hoofdzakelijk voor documentaires. Hun films waren minder populair, minder makkelijk ook, maar ze veranderden een stukje van de wereld en een belangrijk deel van de filmgeschiedenis. Zij zijn de krenten in de pap.
Add new comment