Marinus van der Lubbe stak de Rijksdag wél in brand en verdient eerherstel

Een maand nadat Hitler was benoemd tot rijkskanselier, stak de Nederlandse radicaal Marinus van der Lubbe het Duitse parlementsgebouw in de fik. Een verzetsdaad die terugkwam als een boemerang, want de nazi’s grepen de aanval aan om hun macht te versterken. Dat leidde tot allerlei samenzweringstheorieën over Van der Lubbe: had hij zich door de nazi’s laten gebruiken? Negentig jaar na dato is het tijd voor eerherstel.

Negentig jaar geleden, op 27 februari 1933, werd het Duitse parlement in brand gestoken. Nog geen maand eerder was Hitler benoemd tot rijkskanselier. De nazi’s, die hun dictatuur nog niet volledig hadden geïnstalleerd, grepen de brandstichting aan om hun positie te versterken. Ze beweerden dat de brand het startsignaal was voor een communistische opstand, en traden hard op tegen hun vijanden. Vooral de Duitse Communistische Partij (KPD) moest het ontgelden. 

Vandaag de dag wordt de ‘Rijksdagbrand’ nog steeds gezien als een terreurdaad die door de nazi’s als excuus werd gebruikt om de macht te grijpen. Veel mensen dachten zelfs dat de nazi’s het parlement zélf in brand hadden gestoken, als voorwendsel voor hun machtsgreep. De waarheid lag eenvoudiger. Marinus van der Lubbe, een Nederlandse radicaal, werd in de brandende Rijksdag in de boeien geslagen. Zwetend, hijgend en zonder overhemd – waarvan hij een fakkel had geïmproviseerd– riep hij bij zijn arrestatie: ‘Protest!’  

Het vroege leven van de brandstichter

Van der Lubbe werd op 13 januari 1909 geboren in Leiden, waar hij in armoede opgroeide. Toen hij zeven was, liet zijn vader het gezin in de steek: moeder en zeven kinderen. Vijf jaar later overleed zijn moeder. Zo kwam Van der Lubbe bij zijn halfzus en haar man terecht, die hem later als een ‘eerlijk een onbaatzuchtig’ mens zouden omschrijven. 

Marinus, of ‘Rinus’ zoals hij werd genoemd, wilde metselaar worden. Hij vond een baan op een bouwplaats. Omdat hij zo sterk was, gaven zijn collega’s hem de bijnaam ‘Dempsey’, naar de Amerikaanse bokskampioen Jack Dempsey. Op zijn werk kwam Van der Lubbe in aanraking met radicale ideeën. Op zijn zestiende werd hij lid van de Communistische Jeugdbeweging De Zaaier.

Toen bij een arbeidsongeval zijn ogen beschadigd raakten, moest hij zijn baan als metselaar opgeven. Vanaf dat moment leefde hij van een schamele uitkering van de sociale verzekering, en van elk baantje dat hij maar kon vinden. Maar hij werd ook activist: hij zat vergaderingen voor, plakte affiches, verkocht publicaties van de Communistische Partij op straat en deed mee aan demonstraties. Al snel had hij zijn eerste confrontaties met de politie. Op de voorpagina van De Tribune, de krant van de Communistische Partij, van 26 januari 1931, stond een artikel waarin het politiegeweld tegen kameraad Van der Lubbe aan de kaak werd gesteld. In gloedvolle bewoordingen werd hij omschreven als ‘bedachtzaam’ en ‘even sterk als moedig.’ Van der Lubbe werd in Leiden een bekende figuur onder radicale arbeiders.  

Een eigenzinnige radencommunist

Maar toen de Communistische Partij begin jaren dertig steeds starder en hiërarchischer werd, begon Van der Lubbe te twijfelen aan de partij. De communistische retoriek over ‘onafhankelijke strijd van onderop’ bestond uit loze woorden, zo schreven Van der Lubbe en enkele van zijn kameraden eind 1932 in de Werkloozenkrant – een tijdschrift voor werkloze arbeiders dat ze zelf produceerden. 

De eigenzinnige, rebelse Van der Lubbe paste niet echt in de partij. Eind jaren twintig, begin jaren dertig trok hij lopend en liftend door Europa. Hij werkte bij boerderijen, in ruil voor een maaltijd en slaapplaats. Vooral na de Wall Street Crash van 1929 zwierven er veel werkloze arbeiders zoals hij door Europa. Soms reisde Van der Lubbe in gezelschap, maar liever ging hij zijn eigen weg. De partijleiding stelde het niet op prijs dat Van der Lubbe op eigen initiatief zulke reizen maakte. 

In 1931 verliet Van der Lubbe de Communistische Partij en sloot zich aan bij de losjes georganiseerde radencommunisten. Dit was een stroming van marxisten die elke rol van politieke partijen of vakbonden in de emancipatiestrijd van de arbeidersklasse afwezen. Nederlandse marxisten als Anton Pannekoek en Herman Gorter speelden er een opvallend belangrijke rol in. 

Radencommunisten zetten in op de zelfwerkzaamheid van arbeiders: zij moesten arbeidsraden vormen die de maatschappij zouden reorganiseren. In de Werkloozenkrant zetten Marinus en zijn kameraden hun standpunten uiteen: ‘het gemeenschappelijk beheer door de arbeiders vereist een gemeenschappelijk onderzoek. Met het oog daarop moeten de arbeiders in de bedrijven… zich met elkaar verenigen, besluiten nemen en een aantal onder hen uitkiezen om die besluiten uit te voeren onder controle van de rest. Dat nu heet een arbeidersraad.’ 

Duitsland aan de afgrond 

Begin 1933 stond de politieke situatie in Duitsland op scherp. De nazi’s wisten de macht te naderen, maar miljoenen arbeiders – georganiseerd in socialistische partijen en vakbonden – verzetten zich hiertegen. De propaganda van de Duitse Communistische Partij (KPD) was een mengeling van bravoure en onheilswaarschuwing. Zo kopte KPD-krant Rote Fahne op 1 februari 1933: ‘Storm over Duitsland!’ In het artikel eronder beweerde de krant dat de arbeidersklasse in een staat van koortsachtige activiteit verkeerde. En toch was er geen massaal verzet toen Hitler op 30 januari tot kanselier werd benoemd en de nazi’s hun dictatuur begonnen te installeren. Van der Lubbe besloot dat hij de situatie met eigen ogen wilde zien en reisde af naar Duitsland, naar Berlijn. 

Hij kwam aan in een land waar de twee belangrijkste arbeiderspartijen, de sociaal-democratische SPD en de Communistische Partij van Duitsland (KPD), niet in staat waren om effectief verzet te organiseren tegen het opkomende nazisme. Allebei onderschatten ze het dreigende gevaar, en allebei ontbrak het ze aan een adequate analyse van het fascisme. 

De SPD stak, in de woorden van de Duitse socialist Wolfgang Abendroth, ‘onder het motto “Duitsland is geen Italië” de kop in het zand terwijl het fascisme groeide.’ Van een mogelijke Hitler-dictatuur verwachtte de partij net zoiets als de antisocialistische wetten van Bismarck: socialistische tijdschriften waren verboden, maar de parlementaire onschendbaarheid werd gerespecteerd en individuele socialisten konden zich kandidaat stellen voor de verkiezingen.

In een poging de Weimarrepubliek te verdedigen, gaf de SPD de strijd voor sociale en politieke rechten steeds meer op. Het was dan ook dankzij sociaal-democratisch gedogen dat de centristische kanselier Heinrich Brüning na 1930 het parlement kon negeren en per decreet regeerde, tegen het verzet van de KPD en de nazi’s in. In 1932 stemde de SPD voor Hindenburg als president, dezelfde Hindenburg die vervolgens een staatsgreep steunde die de sociaal-democraten uit hun bolwerk in de Pruissische regionale regering verwijderde. Even later zou Hindenburg Hitler tot kanselier benoemen. 

Onderling ruziemaken en de vijand onderschatten

De SPD had geweigerd zich aan te sluiten bij de KPD in een algemene staking tegen de staatsgreep in Pruisen. Ze weigerde dit ook na Hitlers benoeming. De sociaal-democratische partij verklaarde dat ze dan ‘het terrein van de grondwet en legaliteit zou verlaten’ en diende in plaats daarvan een futiele motie van wantrouwen tegen Hitler in. De SPD-leiders wilden een gevaarlijke, bloederige strijd tegen het fascisme vermijden – ten koste van nog veel meer bloedvergieten korte tijd later.

De KPD was een vastberaden tegenstander van de nazi’s en bereidde zich voor op een periode van illegaliteit, maar ook deze partij onderschatte de aankomende terreur. De KPD verwachtte dat de nazi-beweging wel snel uiteen zou vallen door de tegenstrijdige belangen van de groepen waaruit deze bestond. Vooraanstaande communisten noemden Brünings bewind al ‘fascisme,’ en suggereerden daarmee dat Hitler weinig verschil zou maken. 

Erger nog was de houding van de KPD tegenover de sociaal-democratische beweging. In Duitsland speelde de sociaal-democratie volgens hen een vergelijkbare rol als het Italiaanse fascisme, door de arbeidersklasse te onderdrukken en het voorbestaan van het kapitalisme te verzekeren. Deze ‘theorie’ rechtvaardigde sektarische vijandigheid jegens sociaal-democraten, die met ‘sociaal-fascisten’ werden beschimpt. Het programma van de KPD voor 1930 verklaarde dat ‘alle acties van de verraderlijke, corrupte sociaal-democratie voortdurend hoogverraad en nationaal verraad zijn van de vitale belangen van de werkende massa’s van Duitsland.’ 

Tijdens zijn bezoek aan Berlijn eind 1932 omschreef de Argentijnse revolutionair Hippolyte Etchebéhère de situatie die hij aantrof als volgt: ‘verwarring, wanorde, een totaal gebrek aan vertrouwen in hun partij en in hun leiders… En onder onze ogen loste de formidabele Duitse Communistische Partij, de belangrijkste partij van Berlijn, de machtigste afdeling van de Communistische Internationale, op als een suikerklontje in water.’ 

De brand en zijn onbedoelde nasleep

Van der Lubbe zag een soortgelijke hulpeloosheid. Hij woonde door de SPD en KPD georganiseerde bijeenkomsten bij die zonder verzet door de politie werden ontbonden. Ondertussen marcheerde de SA ongehinderd door de straten. Van der Lubbes naïeve voorstellen aan arbeiders die hij ontmoette, om gewoon de straat op te gaan, waren aan dovemansoren gericht. Na zijn arrestatie legde Van der Lubbe uit wat hem dreef: de nieuwe Duitse regering betekende voortdurende onderdrukking van de arbeidersklasse, en oorlog. Hij had gezien hoe de vrijheden van arbeiders en hun organisaties werden ingeperkt, maar ook dat de arbeiders niet bereid waren om zonder goedkeuring van hun leiders in actie te komen: ‘Naar mijn mening moest er iets gedaan worden om te protesteren tegen dit systeem.’ Hij had besloten een staatsgebouw in brand te steken en hield vol dat hij alleen handelde. ‘Niemand heeft me hierbij geholpen.’ 

Maar de brand in de Rijksdag werd het perfecte excuus voor de nazi’s om hun greep op de macht te verstevigen. Naast Van der Lubbe arresteerde de politie Ernst Torgler, de voorzitter van de KPD-fractie in de Rijksdag, en drie Bulgaarse communisten: Blagoi Popow, Wassil Tanew en Georgi Dimitrov. Zij werden gezien als deelnemers aan de samenzwering. De vermeende dreiging van een communistische revolutie werd aangewend om het einde van de vrijheid van meningsuiting en andere burgerlijke vrijheden te rechtvaardigen. Duizenden tegenstanders van de nazi’s, meestal communisten, werden gearresteerd, mishandeld, gemarteld en in concentratiekampen opgesloten. Tientallen werden meteen vermoord.  

Samenzweringstheorieën en karaktermoord

De verdenking dat Van der Lubbe niet alleen had gehandeld, stak al snel de kop op. De brand vond minder dan een week voor de verkiezingen plaats, en gaf de nazi’s een perfect voorwendsel om hun tegenstanders te onderdrukken. De vraag ‘wie heeft hier baat bij?’ leek een voor de hand liggend antwoord te bieden.

Velen dachten hun vermoedens bevestigd te zien in het Bruinboek van de Hitler-terreur en den Rijksdagbrand. Dit boek was uitgegeven door het ‘Wereld-comité voor de slachtoffers van het Hitler-fascisme,’ een project van Willi Münzenberg: de briljante propagandist van de Communistische Internationale. 

Het Bruinboek combineerde feiten over de wreedheid van de nazi’s met fictie over een nazi-complot waarbij Van der Lubbe betrokken was, en voegde er een flinke scheut karaktermoord aan toe. Van der Lubbe was, zoals het Bruinboek stelde, ‘het werktuig’ van de nazi’s. Door een combinatie van leugens en verdraaide voorstellingen van zijn verleden, werd Van der Lubbe afgeschilderd als ijdel, altijd op zoek naar aandacht, leugenachtig, iemand ‘waarover geen twijfel kon bestaan’ dat hij ‘voor de nationaal-socialistische verleidingen bezweken was.’ Volgens het Bruinboek had daarmee de ‘teleurgestelde kleinburger Van der Lubbe’ zijn thuis gevonden. Van der Lubbe zou door de nazi’s zijn gemanipuleerd om de schuld op zich te nemen van een brandstichting die in werkelijkheid het werk zou zijn geweest van SA-leden.

Het Bruinboek ‘onthulde’ ook dat Van der Lubbe ‘in zijn hele wezen homoseksueel is. Zijn karakter is vrouwelijk, zijn terughoudendheid en verlegenheid tegenover vrouwen is vastgesteld door de getuigenis van velen, zijn behoefte aan nabijheid en tederheid van mannen is berucht.’ Theo van der Meer wees erop dat uit de Nederlandse versie van het Bruinboek deze en enkele andere passages over Van der Lubbes seksualiteit, zijn weggelaten. Maar alle versies beweren dat zijn seksualiteit de link met de nazi’s zou zijn geweest. Het was algemeen bekend dat Ernst Röhm, het hoofd van de SA, homoseksueel was – en volgens het Bruinboek behoorde de Nederlandse radencommunist tot zijn minnaars. Volgens het Bruinboek waren het zijn zogenaamde seksuele banden met nationaal-socialistische leiders en zijn materiële afhankelijkheid van hen, die ertoe leidden dat Van der Lubbe bereid zou zijn geweest deel te nemen aan het complot. De Duitstalige versie concludeerde dat Van der Lubbe een Lustknabe was, de Engelse en Nederlandse versies lieten dit weg. De vermeende bewijzen voor Van der Lubbes medeplichtigheid en de rol van de SA die in het Bruinboek worden gepresenteerd, en in de daaropvolgende campagne, bleken later vervalst.

In Nederland nam een kleine groep kameraden van Van der Lubbe het voor hem op. Zij publiceerden een Roodboek met verklaringen van verschillende activisten die Van der Lubbe hadden gekend, samen met zijn dagboek en brieven. Maar zij waren niet opgewassen tegen de Münzenberg-machine.

Het proces

Ook Van der Lubbes gedrag tijdens het proces leidde tot veel speculaties. Hij was meestal stil, hield zijn hoofd op zijn borst gezonken. Al met al sloeg hij een zielig figuur; hij leek niet eens in staat om zijn neus af te vegen. Was hij misschien, zo werd gegist, gedrogeerd om te voorkomen dat hij de waarheid zou onthullen? Liet zijn gedrag niet zien dat hij een dwaas was, iemand die nauwelijks voor zichzelf in kon staan?

Zijn gedrag verraste ook zijn Nederlandse kameraden. Zij hadden verwacht dat Van der Lubbe van de gelegenheid gebruik zou maken om zijn actie toe te lichten. Hoe anders was het optreden van Georgi Dimitrov, een ervaren politiek leider, voormalig parlementariër en vakbondsleider. Hij verdedige zichzelf op meesterlijke wijze. In de lijn van de Komintern viel Dimitrov echter ook Van der Lubbe aan als een werktuig van de nazi’s, als een ‘miserabele Faustus.’

Maar als we kijken naar de situatie waarin Van der Lubbe verkeerde, hoeft zijn gedrag niet zo te verbazen. Op 29 maart voerden de nazi’s de ‘Lex Lubbe’ in: een wet die voor hem de doodstraf betekende. Bang voor de gevangenis was Van der Lubbe niet – maar nu wachtte hem de dood. Verschillende mensen die hem spraken, merkten op dat hij in de vroege weken van zijn gevangenschap een ander mens was dan de apathische verschijning tijdens het maandenlang voortslepende proces. Naarmate de tijd verstreek, moet hem duidelijk zijn geworden dat zijn actie geen positief effect had. Van der Lubbe werd in de steek gelaten door het grootste deel van links en niet alleen door de nazi’s, maar ook door zijn medeverdachten aangevallen. Een kameraad die foto’s zag van Van der Lubbe in de rechtszaal, met zijn stille, teneergeslagen hoofd, dacht bij zichzelf: ‘dat is de verslagen arbeidersklasse.’ Door te zwijgen, weigerde Van der Lubbe mee te doen aan de poppenkast van een proces waarin hij van alle kanten werd beschuldigd. Soms, geconfronteerd met wat voor hem ongelooflijke verhalen moeten zijn geweest, barstte Van der Lubbe in lachen uit. De paar keren dat Van der Lubbe wel het woord nam tijdens het proces, herhaalde hij dat hij alleen de Rijksdag in brand had gestoken en hield hij vol dat zijn medeverdachten onschuldig waren.

Ondanks alle pogingen van de nazi’s was er geen bewijs dat Marinus van der Lubbe deel uitmaakte van een samenzwering. Na presentatie van het ‘bewijs,’ of beter gezegd het gebrek daaraan, raadde zelfs de aanklager vrijlating aan van de Bulgaarse communisten. Het rechterlijk systeem was nog niet volledig ondergeschikt gemaakt aan de nazi-staat en op 23 december 1933 besloot de rechtbank eindelijk om niet alleen de Bulgaren, maar ook Torgler vrij te laten. Alleen Van der Lubbe werd schuldig bevonden. Hij werd ter dood veroordeeld. Hitler was woedend en voelde zich vernederd door Dimitrov en ‘seniele rechters.’ Nooit meer zou een rechtbank zijn wensen kunnen negeren.

In de vroege ochtend van 10 januari 1934 liep een stille, schijnbaar kalme Marinus van der Lubbe naar het schavot. De guillotine maakte een einde aan zijn lijden. Hij zou drie dagen later 25 jaar zijn geworden.

Nieuwe controverse

De controverse over de rol van Marinus van der Lubbe laaide in 2019 weer even op. Overhaaste journalisten meldden dat een nieuwe vondst het bestaan bewees van een nazi-complot om de Rijksdag in brand te steken. Hans-Martin Lennings, een voormalig SA-lid, had in 1955 bij een notaris verklaard dat hij en enkele andere SA-leden Van der Lubbe naar een brandende Rijksdag hadden vervoerd. In werkelijkheid was deze verklaring al tientallen jaren bekend, ook bij verschillende voorstanders van de theorie dat de nazi’s de Rijksdag in brand hadden gestoken. In de loop der jaren hadden zij naar de verklaring gewezen, zonder deze te publiceren of de naam van Lennings bekend te maken. Kennelijk hadden ook zij twijfels over de geloofwaardigheid van Lennings, die in 1930 in een gevecht met communisten een ernstig hersentrauma had opgelopen, tijdens het Derde Rijk had geprobeerd zich te laten opnemen in een psychiatrische inrichting en volgens zijn broer en moeder moeite had feit van fictie te onderscheiden. In ieder geval werd zijn verklaring tegengesproken door verschillende getuigen die Van der Lubbe vóór de brand hadden zien rondhangen bij de Rijksdag. Recent nam historicus Richard J. Evans de literatuur opnieuw door en concludeerde dat Van der Lubbe inderdaad de waarheid had gesproken.

De tragedie van Marinus van der Lubbe was dat hij zich vergiste in de uitwerking van zijn daad, en dat hij juist zijn vijanden in de kaart speelde. Maar wat waren de fouten van Van der Lubbe vergeleken bij de stompzinnigheid van de zogenaamde leiders van de Duitse arbeidersklasse, van de KPD en de SPD, die jarenlang verenigd optreden tegen het nazisme onmogelijk hadden gemaakt? Ook zonder de brandstichting zouden de nazi’s een excuus hebben gevonden of gecreëerd om de macht te grijpen. Negentig jaar later kunnen we erkennen dat Marinus van der Lubbes toewijding aan de arbeidersklasse tot zijn vroege dood leidde. Een oude kameraad herinnerde zich hem het beste: noch als een ‘versufte stommeling’, noch ‘een fiere held’, maar als een arbeider die koste wat kost had geprobeerd zijn klasse te waarschuwen en op te roepen tot verzet. ‘Hij wist dat het kon.’

De brochure ‘Marinus van der Lubbe en de Rijksdagbrand’ van Nico Jassies (verkrijgbaar bij boekhandel Fort van Sjakoo) dateert al uit 2000 maar geeft nog steeds een goed beeld van Van der Lubbe en de Rijksdagbrand. Het hoofdstuk over de Rijksdagbrand in het boek van Richard J. Evans ‘Het nazisme en complottheorieën’ (2020) vat de huidige stand van onderzoek samen.

Dit artikel is overgenomen van Jacobin.nl. en verscheen oorspronkelijk op Jacobin.com. Vertaling: Alex de Jong.

Alex de Jong werkt bij het International Institute for Research and Education, Amsterdam en is betrokken bij Grenzeloos.org.

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop