In januari van dit jaar schreef ik een recensie van het boek ‘Daar werd wat gruwelijks verricht’, van Reggie Baay over de slavernij in Nederlands-Indië. Voor mij – en voor veel anderen – was dat boek een eyeopener. Bij slavernij dacht ik toch vooral aan het Atlantisch gebied. Dat er ook in Nederlands-Indië op grote schaal van slavenarbeid gebruik was gemaakt en door de VOC in slaven werd gehandeld was voor mij nieuw. In een recent boek ‘Kleurrijke tragiek’, voegt de in de geschiedenis van de slavernij en slavenhandel gespecialiseerde historicus Matthias van Rossum nog een aantal interessante aspecten toe aan het beeld van Baay.
Op een aantal punten geeft van Rossum een correctie op het beeld van Baay. Het beeld dat Baay schetst van de VOC als ‘lange tijd een van de grootste en belangrijkste slavenhandelaren in Azië’ is volgens van Rossum onjuist. Het was vooral het personeel van de VOC dat voor eigen rekening - al dan niet met toestemming van de VOC - in slaven handelde. En ook de inzet van de VOC van slavenarbeid was weliswaar omvangrijk maar volgens van Rossum beperkter dan Baay het schetst: ‘De VOC had inderdaad duizenden slaven, maar had ook tienduizenden Aziaten en Europeanen in andere arbeidsverhoudingen voor zich werken.’ (VR pag. 17).
In een poging om een verklaring te geven van het vrijwel ontbreken van kennis over en belangstelling voor het Indische slavernijverleden wijst Baay onder andere op het andere karakter van de slavernij in Nederlands-Indië ten opzichte van die in de Amerika’s. Terwijl in de West de slaven ingezet werden op plantages voor grootschalige productie van gewassen was de inzet van slaven in Indië vooral in de bouw, het huishouden en ambachtelijke activiteiten. Daaruit wordt dan geconcludeerd dat ‘het slavenwerk in de Oost over het algemeen lichter was en het lot van de slaven in Indië zachter,’ zoals als Baay concludeert. (pag. 257-258). Om daar aan toe te voegen dat dat verschil een eigen leven is gaan leiden en er ten onrechte het beeld is geschetst dat de slavernij in de oost ‘vrij onschuldig’ was.
Van Rossum verzet zich tegen het beeld dat de slavernij in Indië wezenlijk verschillend was van die in de West. Hij wijst erop dat slaven in Indië veelal werkten in het huishouden van hun bezitters maar dat deze huishoudens ook productie-eenheden waren waar de slaven niet alleen voor de persoonlijke verzorging van hun meesters en hun familie werden ingezet maar ook in allerlei ambachtelijke en agrarische activiteiten. Daarnaast was ook het verhuren van slaven aan derden (waaronder de VOC) voor slavenhouders een niet onbelangrijke bron van inkomsten. Daar komt bij dat juist de directe nabijheid van de slavenbezitters in het huishouden specifieke vormen van (seksueel) geweld in de hand werkte.
‘De verschillen in systemen van slavernij moeten (…) niet gezocht worden in de verschillen op het niveau van de hele koloniale samenlevingen of continenten (Amerikaans versus Afrikaans, of Aziatisch versus Atlantisch). Het gaat veel meer om lokale en specifieke verschillen’, concludeert van Rossum dan ook.
De rol van de slavernij
Belangrijker nog dan deze discussie over de overeenkomsten en verschillen in de slavernij in verschillende delen van de wereld is de discussie over de functie van de slavernij. Lange tijd is die discussie in Nederland gedomineerd door de visie dat het om een marginaal verschijnsel ging. Vooral de Leidse hoogleraar Piet Emmer benadrukte ‘de slavenhandel en slavernij niet alleen een marginale onderneming, maar een economisch irrationele poging om tegen de historische stroom naar toenemende economische en politieke vrijheden in te roeien.’(VR pag. 10).
Deze benadering die door Van Rossum als het badinerend perspectief wordt aangeduid heeft, zo stelt hij ‘grote gevolgen voor het begrip van de rol en werking van slavernij. Het wegzetten van het slavernijverleden als een doodlopend zijspoor in een grotere, op vrijheid en rede gebaseerde westerse ontwikkeling naar moderniteit plaatst slavernij ‘buiten’ de Europese geschiedenis. Het reduceert slavernij en slavenhandel tot een irrationeel en onlogisch verschijnsel (en) verwijdert dit verleden van de toeschouwer. Het wordt daarmee weliswaar een ‘donkere’ bladzijde, maar ook een bladzijde die schijnbaar ver achter ons ligt. Een kortstondige, marginale uitspatting.’ (VR pag. 11).
Daartegenover plaatst van Rossum het begrijpend-analytisch perspectief. Dan blijkt dat slavernij en slavenhandel ook in Azië ‘immense economische en sociale factoren’ waren. ‘Slavernij was een ‘integraal’ en ‘dynamisch onderdeel van een voortdurend veranderend, mondiaal verbonden en toenemend kapitalistisch economisch systeem’. Interessant is ook dat van Rossum aangeeft dat ‘de ervaring met slavernij en de ontwikkeling van de praktijk van slavernij zich eerder bewogen heeft van Azië naar het Atlantische gebied dan andersom.’ Om daar aan toe te voegen: ‘Dit lijkt op te gaan voor slavernij in het algemeen, maar ook voor Nederlandse slavernij. Veel vroeger dan in het Atlantische gebied was slavernij en slavenhandel al op gang gekomen onder Nederlanders in Azië. De slavenhandel en slavernij in Nederlandse Aziatische gebieden was ook lange tijd veel omvangrijker dan het Nederlandse aandeel in het Atlantisch gebied.’ (Pag. 80-81).
Met dit zeer leesbare prachtig verzorgde en geïllustreerde boekje van 90 pagina’s heeft van Rossum na het boek van Baay een nieuwe situerende aanzet gegeven voor verdere discussie over het slavernijverleden. Matthias van Rossum: Kleurrijke tragiek, de geschiedenis van slavernij in Azië onder de VOC, uitgeverij Verloren Hilversum € 14.--.
Op 12 juni organiseert Grenzeloos samen met Doorbraak een bijeenkomst over slavernij in Nederlands Indië. Zie de agenda elders op deze site.
Reactie toevoegen