Werken van onderop, maar ook van bovenaf de vakbond veranderen

Matthias is lid van het FNV ledenparlement voor de sector Universiteiten en met zijn dertig jaar een van de jongere leden. Hij was als student en promovendus actief aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, zat in medezeggenschapsorganen en was een van de oprichters van de Verontruste VU’ers. Hij was ook betrokken bij de bezettingsactie van de schoonmakers op de VU in 2012, wat hij als een keerpunt in het vakbondswerk aan de VU omschrijft. Inmiddels gepromoveerd werkt hij nu aan de Universiteit van Leiden en het Instituut voor Sociale geschiedenis in Amsterdam. Grenzeloos sprak met hem over vakbondswerk aan de universiteit, het ledenparlement en vakbondswerk in het algemeen.

‘Ja, ik heb er best een tijdje over na moeten denken of ik me indertijd kandidaat zou stellen voor het FNV ledenparlement. Mijn ervaringen met de vakbond Abvakabo op de VU waren niet zonder meer positief. Wat uiteindelijk de doorslag gaf was de ervaring dat vakbondswerk vanuit de basis, vanaf de werkvloer, natuurlijk doorslaggevend is, maar dat je op een gegeven moment ook met de rest van de bond te maken krijgt en dat die er dan ook op ingesteld moet zijn om dat vakbondswerk aan de basis mogelijk te maken en te faciliteren. Het probleem is dat dit vaak nog niet zo is, daar moet nog heel wat veranderen, en aan die veranderingen hoop ik vanuit het ledenparlement bij te dragen.

Studentenactivist

Toen ik in 2002 aan de VU ging studeren raakte ik al snel betrokken bij de opleiding en de strijd tegen facultaire bezuinigingen. Als scholier was ik al wel geïnteresseerd in allerlei politieke en maatschappelijke ontwikkelingen, de andersglobaliseringbeweging vond ik heel interessant. Ik had in die tijd een krantenwijk en bracht drie verschillende kranten rond, ’s avonds las ik die en zo volgde ik bijvoorbeeld de ontwikkelingen in Genua bij het Europees Sociaal Forum. Ten tijde van de oorlog in Irak in 2003 was de demonstratie tegen die oorlog de eerste grote demonstratie waar ik bij was. Dat was heel indrukwekkend.

Via de studentenbeweging kwam ik in medezeggenschapsorganen: het faculteitsbestuur en allerlei commissies. Ik maakte daar kennis met het discours van de bestuurders – een taal die heel ver stond van de realiteit van onderwijs en onderzoek. Hoogleraren die bestuurders waren geworden, gingen helemaal mee in dat rendementsdenken, met de neoliberale benadering. Op een universiteit zou het moeten gaan om de kwaliteit, en hoe een opleiding beter te maken; aan de bestuurstafels ging het alleen over het rendement, en werden symbolische en soms zelfs contraproductieve maatregelen afgekondigd.

In 2004-5 was er een grote bezuinigingsoperatie op de letterenfaculteit van de VU. Deze had drastische gevolgen, onderwijsherzieningen en ook ontslagen. Daar zijn we toen actie tegen gaan voeren. Het lukte wel om studenten mee te krijgen, maar niet om medewerkers te mobiliseren. Later kwam ik er achter waardoor dat kwam: angst. De medewerkers waren bang, wie het eerste zijn nek uit stak kon op sancties rekenen. Achteraf was dat ook wel logisch, want iedere paar jaar wordt op een faculteit of universiteit wel weer drastisch bezuinigd – en personeelsafdelingen hebben ‘olifantengeheugens’ – niets wordt vergeten. Vanuit de studenten hebben we toen de boel onder druk gezet en gesprekken afgedwongen. Maar uiteindelijk ging de reorganisatie – en het ontslag van een aantal docenten – helaas door. Toch heb ik daar veel van geleerd.

Promovendi organisatie

Na mijn afstuderen ben ik met mijn promotieonderzoek begonnen aan de VU en kwam ik namens de organisatie van promovendi in de centrale ondernemingsraad. Dat was een weinig geruststellende ervaring: je ziet dan hoe mensen gevangen zitten in Haagse redeneringen en in de taal van het bedrijfsleven. Het bestuur kreeg weinig echte weerstand – en waar het wel fundamentele kritiek kreeg van de ondernemingsraad werd eigenlijk niet geluisterd. Ik raakte nogal teleurgesteld in het hele medezeggenschapsgebeuren, maar wat dan?

Ik heb me toen vooral gestort op de organisatie van promovendi. Er lag toen een voorstel om jonge onderzoekers (promovendi), die nu als werknemers in dienst zijn van de universiteit, terug te brengen naar de positie van student op een studiebeurs (een bursaal) zonder werknemersstatus en zonder sociale zekerheid (ziekteverzekering, zwangerschapsverlof, pensioenopbouw, etcetera). Men probeerde dit ‘bursalenplan’ via nieuwe wetgeving er stilletjes doorheen te jassen. We hebben toen een groep promovendi bij elkaar gebracht en een campagne opgezet waarmee we veel stampij hebben gemaakt tegen deze plannen. We hebben een website gemaakt en de ‘Hosni Mubarak prijs voor goed bestuur’ uitgereikt aan de voorzitter van het college van bestuur van de VU. Het grappige was dat deze groep een heel brede club was waar actie werd gevoerd door zowel linkse activisten als VVD’ers.

De anti-bursalencampagne maakte de spanning binnen de vakbeweging heel goed duidelijk. De Abvakabo had in Groningen al in 2009 een rechtszaak aangespannen tegen een experiment waarbij promovendi een beurs zouden krijgen en stond dus achter onze campagne. Tegelijkertijd was in de ondernemingsraad van de VU de opstelling van sommige leden, waaronder ook Abvakabo-mensen, heel pragmatisch. Zo van: als het college van bestuur een dergelijk experiment wil kunnen we dat misschien wel als wisselgeld gebruiken voor iets anders. Het gebrek aan solidariteit (en inlevingsvermogen) was pijnlijk en daar hebben we in de ondernemingsraad flinke debatten over gevoerd. Uiteindelijk is het landelijk niet gelukt om het plan helemaal van tafel te krijgen, maar was het door de kritiek wel voorlopig van de baan.

Een actief lid van de bedrijfsledengroep van de Abvakabo aan de VU heeft mij in die tijd gevraagd of ik mee wilde doen met de bedrijfsledengroep. Zo ben ik actief bij de vakbond worden. Daar was ik eigenlijk de enige jongere. Vanuit mijn activiteit in de OR had ik wel een overzicht van wat er allemaal speelde op de VU. Dat was alarmerend: er werd gewaarschuwd dat er grote universitaire bezuinigingen en ontslagen aankwamen. Vanuit de bedrijfsledengroep hebben we in 2011 daarom een alternatieve opening van het academisch jaar georganiseerd – als kritische waarschuwing voor de bezuinigingsplannen. Toen is er een notitie voorgelegd over de komende reorganisaties, vooral met de boodschap dat we wilden kijken hoe het anders zou moeten. We speelden sterk in op goed werkgeverschap. Die campagne verzandde min of meer in een dialoog met het bestuur waar uiteindelijk niks uit kwam.

Schoonmakersstaking

De schoonmakersstaking begin 2012 was een keerpunt voor het vakbondswerk aan de VU. FNV Bondgenoten was al een tijdje bezig om schoonmakers op de VU te organiseren. Het schoonmaken van de VU was uitbesteed aan een schoonmaakbedrijf en de schoonmakers kregen weinig tijd voor hun werk. Er gingen zelfs geruchten over intimidatie. Tijdens de staking van de schoonmakers riep de VU haar medewerkers op om hun werkplekken, de lokalen en de gangen zelf schoon te gaan maken. Toen zijn we ingesprongen en zijn we een campagne begonnen die collega’s moest uitleggen dat daarmee de staking van de schoonmakers teniet werd gedaan. De schoonmakersstrijd verhardde zich in de weken daarna en zij kwamen met het idee om over te gaan tot bezettingen. Gekozen werd voor een bezetting op de VU, omdat daar al veel speelde en vanwege de anti-stakingsbrekersactie. Rond de bezetting ontstond een coalitie tussen de schoonmakers en de medewerkers van de VU. We organiseerden op de dag van de bezetting van de schoonmakers een grote protestbijeenkomst voor medewerkers en studenten naast de locatie die de schoonmakers bezet hielden. Dat protest ging over de eigen eisen van universiteitsmedewerkers en studenten – zorgen rond de dreigende ontslagen, zorgen rond de uitbesteding van de catering – maar ook over de acties van de schoonmakers. Met zulke gezamenlijke acties kan de vakbeweging echt de brug slaan. En zo komen werkgevers, zowel in hun rol van aanbesteder als directe werkgever, ook echt onder druk te staan. En hoewel het werk heel verschillend is, bleken de problemen van universiteitsmedewerkers en schoonmakers eigenlijk veel gezamenlijke elementen te bevatten: flexibilisering, uitholling van het werk en van zeggenschap over het werk, gebrek aan waardering, verharding van het management. Achteraf is niet het optimale resultaat uit de schoonmaakbezetting gehaald. De schoonmaakactie werd vanuit Bondgenoten vrij abrupt van bovenaf beëindigd. Dat verdiende geen schoonheidsprijs. Veel schoonmakers wilden juist verder met actievoeren – zij waren niet alleen solidair met het personeel van de catering, maar gaven ook aan dat zij vonden dat hun strijd breder maatschappelijk was – tegen bezuinigingen, tegen verrechtsing, tegen rendementsdenken. Bij de VU medewerkers had de bezetting veel losgemaakt. Daar bleef het idee hangen: als schoonmakers zich kunnen organiseren en verzetten, dan moeten wij dat ook kunnen.

We zijn toen vanuit de bedrijfsledengroep begonnen met wat eerst ‘alternatief bouwen’ heette en later de Verontruste VU’ers. We hielden open bijeenkomsten waar altijd twee vragen centraal stonden. Ten eerste: wat zijn de problemen, en ten tweede: wat kunnen we daar aan doen? Het idee was dat iedereen de volgende vergadering nieuwe collega’s mee zou nemen die zich ook druk maakten om de situatie in gesprekken op de gang of tijdens de lunch. Er kwamen vooral medewerkers. De eerste keer een stuk of tien, de tweede keer al vijfentwintig en zo groeide het door. We organiseerden dat eigenlijk direct vanuit de bedrijfsledengroep van de Abvakabo, maar heel nadrukkelijk niet onder die naam. Het viel namelijk op dat veel, vooral oudere collega’s niets van de Abvakabo moesten weten. Vaak omdat ze zelf vroeger persoonlijk slechte ervaringen met de bond gehad hadden, bijvoorbeeld omdat ze ooit in een conflict juridische hulp hadden gevraagd en ontevreden waren over hoe ze toen geholpen werden. We hielden de naam Abvakabo daarom een beetje op de achtergrond. Het ging ons er vooral om mensen te activeren en om tot een tegenbeweging te komen. Als de acties goed gingen, zouden mensen vanzelf het belang van de bond wel in gaan zien. Er zaten dus kaderleden van de Abvakabo bij, maar betrekkelijk weinig leden. Op de derde bijeenkomst kwamen er al een 45-50 mensen en moesten we uitwijken naar een collegezaal. Het universiteitsbestuur had toen ook al gehoord van onze bijeenkomst en werd zenuwachtig. Bij de tweede bijeenkomst was de communicatiefunctionaris van het universiteitsbestuur al aanwezig – heel duidelijk om in de gaten te houden wat er besproken werd. De derde bijeenkomst kwam voorzitter Rene Smit opdraven en wilde de vergadering toespreken.

Er kwam op die bijeenkomsten een veelheid van problemen naar boven, de flexibilisering, de steeds maar toenemende werkdruk, maar ook verhalen over het gebruik van intimidatie om werk af te krijgen of als mensen zich ziek melden. Dat speelde met name bij het ondersteunend personeel. Mensen verwachten dat niet bij een universiteit, dat verwachten ze bij een commercieel bedrijf, maar niet binnen de academische gemeenschap. We hebben toen een manifest uitgebracht ‘de universiteit is geen koekjesfabriek’ om de discussie te stimuleren en te praten over de oplossingen. Vanaf dat moment zijn we manifestaties gaan organiseren om mensen bij elkaar te krijgen en druk uit te oefenen op het bestuur en de medezeggenschap. Zo lieten we zien dat medewerkers tegen de koers van de universiteit waren.

De eerste grotere manifestatie vond plaats in de hal en gang naast de vergaderzaal waar het universiteitsbestuur de reorganisatieplannen presenteerde aan de medezeggenschap. Met ongeveer honderdvijftig medewerkers maakte die manifestatie zoveel lawaai dat het universiteitsbestuur hun vergadering toen heeft stilgelegd. Het bestuur heeft de zaal angstig verlaten en is met beveiligers een paar gangen verderop gaan staan. De universiteitsmedewerkers hadden niets kwaads in de zin, maar wilden alleen hun geluid laten horen.

Reorganisatie

Ondanks een reeks manifestaties en heel kritische koers van de medezeggenschap is de reorganisatie toch doorgegaan. De vakbond heeft daar geen fraaie rol in gespeeld. De medezeggenschapsorganen stemden in eerste instantie niet in met de reorganisatieplannen met als belangrijkste argument dat er geen sociaal plan was. De landelijke onderhandelaar van Abvakabo had echter, buiten de bedrijfsledengroep om, contact met het bestuur en onderhandelde rustig verder over een sociaal plan. Uiteindelijk ging hij akkoord met een afvloeiingsregeling. Het universiteitsbestuur kon nu bij de medezeggenschap de druk opvoeren door te zeggen: kijk er ligt een sociaal plan, de bond is daar mee akkoord,  dus de reorganisatie kan doorgaan. Wij hadden dat als bedrijfsledengroep te laat door. Als kadergroep probeerden we controle te krijgen op het opereren van de bondsbestuurder, maar dat is uiteindelijk niet goed gelukt. Hier ligt ook een probleem in het opereren van de vakbeweging. Teveel bondsbestuurders zijn gericht op het afsluiten van een sociaal plan, een afvloeiingsregeling, niet op het organiseren van de strijd om gedwongen ontslagen tegen te gaan. In dit geval maakte de bondsbestuurder met het afsluiten van een sociaal plan de gedwongen ontslagen mogelijk, terwijl het personeel de acties juist had georganiseerd tégen de dreigende ontslagen.

Dit voelde echt als een slag in mijn gezicht. Vanaf het moment dat duidelijk was dat er gedwongen ontslagen zouden vallen viel de groep feitelijk ook uit elkaar. Mensen gaan dan voor hun eigen individuele belang. Het collectieve belang valt weg en mensen vragen zich meteen af wat heb je dan aan de vakbeweging? Gaat het alleen maar om individuele belangenbehartiging en het afsluiten van een goede afvloeiingsregeling? Deze afvloeiingsregeling bleek uiteindelijk ook helemaal niet eens zo mooi, omdat de organisatie die het van-werk-naar-werk-traject moest begeleiden ook nogal onmenselijk te werk bleek te gaan.

In eerste instantie zette ik mijn activiteiten op een laag pitje. Toch ben ik maar doorgegaan in de vakbeweging, want je moet natuurlijk van onderop werken, mensen sterker maken, van onderop bouwen, maar ook van bovenaf werken aan het veranderen van de bond. Anders lopen initiatieven van onderop vast. Kaderleden zijn bereid om twee of drie keer hun kop te stoten en worden daar misschien sterker van, maar gewone leden haken dan af.

Ledenparlement

Ondertussen waren er natuurlijk in de Abvakabo en later ook in de hele FNV belangrijke en hoopgevende ontwikkelingen aan de gang. Met de ‘kloofdichters’ in de Abvakabo ging er een andere wind waaien. En ook in de FNV als geheel leken zich nieuwe mogelijkheden voor te doen. Daarom heb ik toen besloten om me kandidaat te stellen voor de verkiezing van het FNV Ledenparlement.

Het is heel erg vermoeiend en het kost heel veel tijd, maar ik denk wel dat we als ledenparlement de afgelopen tijd het een en ander bereikt hebben. Het ledenparlement speelt een belangrijke rol in de het bieden van tegenwicht namens de leden tegen het FNV-bestuur. Maar ook in het zetten van de agenda kan het ledenparlement een belangrijke rol spelen. De laatste tijd is juist op dat vlak ook winst geboekt. Het kritische standpunt van de FNV rond TTIP bijvoorbeeld is volledig te danken aan de inzet van kritische kaderleden in het bestuur en vooral het ledenparlement. Het FNV-bestuur was voorstander van een heel meegaand standpunt, maar moest door de druk van het ledenparlement uiteindelijk om. Soortgelijke overwinningen zijn zichtbaar op andere dossiers, zoals de pensioenen en vooral de Europa visie.

Die lijn moeten we doorzetten. De vakbond moet weer een duidelijke eigen agenda neerzetten, niet alleen maar reageren en meedenken op SER-dossiers, maar zelf zaken agenderen die belangrijk zijn voor de verbetering van de positie van onze achterban. De werkgevers zijn daar ijzersterk in, die komen constant met allerlei plannen, voorstellen en proefballonnetjes waarmee ze de publieke opinie beïnvloeden en steeds proberen de grenzen in hun voordeel te verschuiven. Als vakbeweging lopen we nog altijd teveel mee. Kijk naar het Sociaal Akkoord en de uitwerking daarvan. We hebben ons afgelopen jaren weer in het defensief laten dringen. Dat moet anders. De vakbeweging moet zelf weer duidelijk zaken agenderen en het initiatief nemen om daarin verandering te krijgen. Daarvoor moeten we weg bij de overlegtafels. Eerst maar eens vijf jaar actie voeren – er zijn genoeg punten waarop we aan de bak moeten: minder flex, einde aan schijnconstructies, betere cao’s, minder werkdruk, hoger minimumloon, einde aan jeugdloon, betere pensioenen, einde aan de dwingende maatregelen om te werken in de bijstand, enzovoort. Laten we daar eerst eens voor gaan, dan kijken over vijf jaar waar we staan.

Verder vernieuwen

Daarvoor zijn nog meer vernieuwingen nodig binnen de vakbeweging. Op papier zijn de leden machtig binnen de nieuwe FNV, maar in de praktijk regeren de bureaucratie en politieke belangen nog teveel. Het ledenparlement kan een machtig instrument zijn van de leden. En het ledenparlement begint ook langzaam iets steviger en bewuster te werken. De uitgangspunten die daarvoor zijn neergezet zijn ook heel goed.

Maar het FNV-bestuur opereert nog teveel top-down en vanuit een soort wantrouwen. De informatie-ongelijkheid is groot. Het ledenparlement krijgt – of neemt – niet altijd genoeg tijd om op de hoogte te raken of dossiers te bespreken. Dat heeft geleid tot veel wrijving tussen bestuur en ledenparlement. De sfeer lijkt langzaam iets beter te worden, deels ook omdat het ledenparlement zelfbewuster te werk gaat. Een groot probleem is ook dat het bestuur vaak niet verder komt dan retoriek. Veel van deze retoriek wordt niet vertaald in daden. Dat valt op – niet alleen bij leden, ook breder in Nederland. Dat moet echt veranderen, want het schaadt het vertrouwen in de vakbeweging. De FNV zou voorop moeten lopen in het maatschappelijk verzet, maar het bestuur kijkt teveel naar de overlegtafels, naar de werkgevers, naar de politiek.

De Koopkracht en Echte Banen campagne is een pijnlijk voorbeeld. De campagne werd geopend met ferme taal: nu moet er geluisterd worden naar de FNV, we gaan een actietraject in, en iedere paar weken organiseren we bijeenkomst waarbij iedereen steeds een nieuw persoon moet meenemen. Na twee bijeenkomsten verzandde dat. Niet vanwege de opkomst – er kwamen inderdaad steeds meer mensen – maar simpelweg omdat de verkiezingen voorbij waren. De laatste manifestatie was in januari: daarvoor werd niet breed opgeroepen, teveel leden hebben de aankondiging niet eens gehad, toch stonden er een paar duizend man in Utrecht. Ton Heerts riep vervolgens dat 2015 het jaar van de straat zou worden. Maar de campagne kreeg geen vervolg: de eerste paar maanden bleef het stil! Er lagen genoeg mogelijkheden: TTIP, pensioenen, anti-racisme, onderwijs.

Het vervolg kwam pas met 1 mei. Dat is ook een voorbeeld hoe de vakbeweging nog teveel top-down en veel te terughoudend te werk gaat. Eigenlijk is het vreemd dat de FNV al jaren geen 1 mei meer viert. En het is goed dat we dat weer doen. Maar daarbij werd de ervaring van de Amsterdamse 1 mei-viering van afgelopen vijf jaar volkomen genegeerd. De leden hadden geen enkele inspraak over de vormgeving van 1 mei. Alle besluiten werden in een commissie van de werkorganisatie genomen en vervolgens ter informatie medegedeeld. Dan krijg je dus heel klassieke fouten: de locatie werd op het allerlaatst verplaatst, voor veel geld wordt een ‘debatleider’ met een bekend gezicht ingehuurd, voor nog meer geld de rapper Lange Frans – die niet meer hip is, geen engagement heeft én het normaal vind om nummers op te nemen met een crimineel als Willem Holleeder. Leden willen een inspirerende en strijdbare dag. Natuurlijk moet het ook leuk zijn, maar ze willen ook het idee hebben dat we als vakbeweging weer ergens samen voor staan, ergens voor gaan strijden. Uiteindelijk is dat toch wel gelukt, maar vooral door de mars – die was erg mooi – en door de bijeenkomsten van de sectoren zelf. De bijeenkomst van de leden van de Sociale Werkplaatsen bijvoorbeeld: daar stond de zaal stampvol met actiebereide leden.

Ik denk dat FNV-bestuurders misschien toch vaker moeten gaan praten met gewone leden, met gewone werknemers. Dan zouden ze zien hoe onrechtvaardig zij behandeld worden – op hun werk, door overheidsinstanties, enzovoort. De woede is enorm groot, maar blijft nog teveel aan de keukentafels hangen. Het FNV-bestuur vertaalt de woede onvoldoende in haar houding en vooral haar koers. Het is mooi dat Ton Heerts na veel druk uiteindelijk in het Maagdenhuis langskomt, het is goed dat we weer 1 mei vieren. Maar waar blijft de landelijke mobilisatie rond TTIP, rond de doorgeschoten flex, rond alle vastgelopen cao’s? Werkgevers en politiek laten duidelijk merken dat ze nog lang niet klaar zijn met de hervormingen en bezuinigingen die werkend Nederland treffen: dan moet je stoppen met verontwaardigde persberichten en stoppen met schaken aan overlegtafels, maar aan de slag met écht kracht opbouwen en het verzet gaan organiseren. Als Ton Heerts dat niet voor elkaar krijgt, wordt het misschien tijd dat hij de conclusie trekt dat hij niet de juiste man op de juiste plaats is.

Organising, bureaucratie en leden

Als vakbeweging moeten we heel kritisch kijken naar de manier waarop we werken. De aanpak met organising in de schoonmaak, de zorg en bij Schiphol is belangrijk. De inzet van organizers is cruciaal om openingen te forceren in sectoren waar leden geactiveerd moeten worden. Maar daar moet het niet bij blijven. Het moet altijd gepaard gaan met kaderopbouw. Organising is nu nog teveel gericht op het activeren van mensen, maar te weinig op een zelfstandige rol van kaderleden. Kaderleden moeten de ruimte en middelen krijgen om het heft zelf in handen te kunnen nemen. Bij veel organizingcampagnes lijken organizers en bestuurders de touwtjes heel strak in handen te houden. Daarnaast worden dan één of twee leden de boegbeelden van de strijd. Op de lange termijn werkt dat niet en zie je dat het heel moeilijk blijkt om de strijd gaande te houden als de organizers weer weg zijn.

Dat kan alleen anders als organizingcampagnes gericht worden op echte democratisering en op langdurige kaderopbouw. Het heft moet veel sneller in handen gegeven worden aan de bredere groep leden die met organising wordt geactiveerd. Dat is natuurlijk niet makkelijk. Mensen moeten veel drempels over om niet alleen mee te doen met acties, maar ook nog eens binnen de vakbond op te staan en zich uit te spreken over de koers. Mensen moeten zich sterker gaan voelen en het idee krijgen dat als ze collectief in actie komen, ze ook collectief over die actie gaan. Dat leren mensen alleen door het te doen, door die verantwoordelijkheid te nemen. Daar moeten ze de ruimte voor krijgen – en nemen – en dat betekent ook dat er fouten gemaakt mogen worden. Het is goed om als bond heel veel geld te pompen in specifieke sectoren om daar wat van de grond te krijgen. Maar daarna moeten de leden het zelf gaan doen. De bond moet dat uiteraard faciliteren, misschien wel door vliegende brigades die acties faciliteren, met materiaal en expertise. Maar de controle en zeggenschap moet bij de leden liggen.

De rol van betaalde bestuurders binnen de FNV is in veel sectoren echt ronduit problematisch. De macht van betaalde bestuurders is simpelweg te groot: de controle over informatie, middelen en procedures zijn voor een groot deel in de functie van één persoon gebundeld. Dan moeten kaderleden wel bijzonder sterk in hun schoenen staan en heel precies weten hoe de vakbeweging werkt, willen ze daar tegenwicht aan kunnen bieden. Natuurlijk hebben we die sterke kaderleden nodig – daar begint het. Maar we moeten ook opnieuw gaan nadenken over de manier waarop de vakbeweging is georganiseerd. De rol van de betaalde bestuurder moet daarbij heel kritisch tegen het licht worden gehouden. Mijn ervaring is dat betaalde bestuurders zich vaak primair zijn gaan zien als onderhandelaars. Ze overleggen voortdurend met werkgevers – over sociale plannen, reorganisaties, cao’s, de uitwerking daarvan, enzovoort. Ik zie dat het goed houden van de relatie met werkgevers voor bestuurders nog veel te vaak boven de geluiden en belangen van de eigen achterban wordt gesteld. Dat kan er niet alleen toe leiden dat betaalde bestuurders tegen acties zijn, terwijl werknemers juist in actie willen komen. Of dat acties te vroeg worden afgeblazen. Maar het betekent soms ook dat bestuurders het belang van kaderopbouw niet meer zien en initiatieven tot kaderopbouw tegenhouden.

Binnen de universiteiten heeft onder betaalde bestuurders heel lang het beeld geleefd dat werknemers niet actiebereid zijn en dat er geen nieuwe leden gevonden kunnen worden. Kijk waar we nu zijn: een paar jaar geleden was er grootschalig verzet aan de Vrije Universiteit, dit jaar sloeg de vonk over naar de Universiteit van Amsterdam. Vorig jaar is aan het Amsterdam University College een nieuwe bedrijfsledengroep opgericht, met heel veel jonge leden. Het beeld dat bij sommige bestuurders nu dan weer leeft, is dat de problemen die in Amsterdam zichtbaar zijn geworden, in de rest van het land niet zouden spelen. Ik snap dat echt niet. Kijk om je heen, denk ik dan! In Utrecht, Nijmegen en Groningen hebben studenten en medewerkers een eigen Rethink­-groep opgericht. Het protest is overal. En de problemen overduidelijk ook: flexibilisering, gerommel met inschaling en tijdelijke contracten, extreme werkdruk, verschraling van het onderwijs, enzovoort. In mijn tijd aan de VU en in Leiden heb ik genoeg gezien om te weten dat het landelijk én structureel is. Maar veel collega’s durven niet. De macht van personeelszaken is simpelweg te groot. En je leidinggevende is ook de hoogleraar waar je een groot deel van je carrière nog van afhankelijk ben. Als die niet voor je op wil komen, kan je eigenlijk nergens heen.

Dat is het moment waarop de vakbond er moet staan. Ik zie veel kaderleden die zich het vuur uit de sloffen lopen, en ook veel vakbondsconsulenten die heel hard werken in vaak individuele belangenbehartiging. Ook bij het Maagdenhuis hebben veel FNV-kaderleden hard gewerkt om de strijd vanuit de medewerkers en studenten te steunen en organiseren. Een aantal kaderleden hebben er ook flink aan getrokken om de vakbond actief achter de strijd te krijgen. Sommige bestuurders hadden er geen enkele feeling mee. De lauwe reactie van bestuurders werkt dan echt in ons nadeel. Leden en niet-leden zien dat. Sommige mensen zijn echt boos geworden over de houding van onze betaalde bestuurder tijdens en na bijeenkomsten. Ze zien ook wel het goede werk van kaderleden, maar ze zijn boos over de remmende, soms zelfs arrogante houding van zo’n betaalde bestuurder op bijeenkomsten. Het is goed dat de leden van de nieuwe sectorbesturen vrijwillige kaderleden zijn: hun optreden sluit veel beter aan bij wat leden verwachten van de vakbond. Maar zij boksen dan weer op tegen een FNV-bestuur dat een koers uitzet die bij de leden ook regelmatig woede wekt. Zo heeft het recente interview van Ton Heerts, over flexibilisering en de (averechtse) uitwerking van de Wet Werk en Zekerheid, heel veel kwaad bloed gezet bij leden én niet-leden. Zij verwachten meer. Terecht! Kaderleden hebben dan weer veel uit te leggen: dat er niet één FNV is en dat leden veel kunnen betekenen.

Doorpakken

We leven in een tijd waarin veel gebeurt. Voor de vakbeweging is het de komende tijd, de komende vijf jaar erop of eronder. Als we niet een meer diverse vakbeweging bouwen – met ruimte voor jongeren, vrouwen, flexwerkers, mensen met een migrantenachtergrond – dan worden we een irrelevante factor. We moeten het er ook heel serieus over hebben wat we vragen van de werkorganisatie, wat de rol is van betaalde functionarissen in de bond, waar komen zij vandaan en waar kunnen ze weer naar toe, waar zijn de impulsen van hun carrières op hun functioneren in de bond, en waarop worden zij beoordeeld? Gaat het om het aantal cao’s of afvloeiingsregelingen die worden afgesloten, of om het aantal mensen dat actief is gemaakt en hoe krachtig kadergroepen ervoor staan?

We moeten ook kijken naar onze overlegcultuur. Veel vergaderingen zijn midden op de dag, tijdens werktijd, vaak ergens op een locatie langs een afrit en met het openbaar vervoer maar matig te bereiken. Voor veel oudere leden is het vakbondsverlof goed geregeld. Dat is heel belangrijk. Maar we lijken te vergeten dat dit voor een groot deel van onze achterban ondertussen heel anders ligt: veel tijdelijke werknemers, vooral ook jongere werknemers en mensen in sectoren met een hoge prestatiedruk of afrekencultuur kunnen niet zomaar midden op de dag vergaderen. Als alle belangrijke vergaderingen – sectorraden, ledenparlement, landelijke advies commissies voor cao-trajecten – zijn ingericht voor die oudere werknemer met vakbondsverlof, moeten we niet vreemd opkijken als er weinig jongeren, tijdelijken en prestatiewerkers doordringen binnen de organen van de vakbeweging. Zij worden wel lid, maar kunnen niet zo gemakkelijk meepraten. Dat gaat knellen.

Dat werkt in de hele bond door. Als er nu gemobiliseerd wordt door de bond dan wordt er flink uitgepakt, worden bussen ingezet, is catering aanwezig, krijgt iedereen een suf hesje. De 1 mei viering stond vol met patatkramen en de hele boel. Allemaal mooi en prachtig, maar de opkomst betekent weinig als mensen niet echt betrokken worden bij de vakbeweging, als ze geen echte zeggenschap krijgen over de vakbeweging en over de strijd die gevoerd wordt. Ook op dat vlak zijn we nog lang niet klaar.

Dossier
Soort artikel
Reactie van:

Ronald de Goede

ma, 05/25/2015 - 16:46

Goed verhaal Matthias! Ik denk dat jouw ervaring (en de geschiedenis) in tegenspraak is met de conclusie dat vakbondsbestuurders 'eens moeten gaan luisteren' naar de 'vloer'/leden. Dat gaan ze (een enkeling daargelaten) nooit doen. Het wordt tijd dat de vakbondskantoren bezet gaan worden ...

ronalddegoede@ziggo.nl

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop