De Europese eenmaking maakt een diepe crisis mee, de ergste sinds haar geboorte in het begin van de jaren 1950. In minder dan één jaar tijd, eerst met de Griekse crisis en dan met die van de vluchtelingen, heeft de Unie haar sluier afgedaan: het gelaat van deze Medusa is zo schrikwekkend dat het je doet verstenen gewoon door er naar te kijken. Niemand maakt zich nog illusies over deze instelling die, in plaats van een federaliserende idee te belichamen, een lege schelp is geworden of het voorwerp van spot en sarcasme. De enigen die zich ritueel beroepen op haar deugdelijkheid, zijn de leden van een zwaar gediscrediteerde politieke klasse die over geen greintje cultuur of waardebesef blijken te beschikken. Hoe meer zij haar geloof in de EU uithangt, hoe meer ze haar diskwalificeert, ook bij de velen die nooit enige sympathie hebben gehad voor het conservatieve, nationalistische of xenofoob anti-Europees gevoel.
Zoals altijd in een periode van crisis waarin het gebrek aan een geloofwaardig politiek alternatief een leegte schept waarin de angst, het in zichzelf gekeerd zijn, het geborneerde egoïsme en het zoeken naar een zondebok welig kunnen tieren, neemt de vreemdelinghaat toe. De dramatische vluchtelingen stroom die al maanden aanhoudt is er een duidelijke illustratie van. Het is onze morele plicht deze paria’s welkom te heten, in de eerste plaats omdat, los van elke humanitaire overweging, deze migranten op de vlucht zijn voor onze eigen oorlogen.
Zij zijn het product van de destabilisering van het Nabije Oosten en van een deel van Afrika, waar de chaos het gevolg is van de door het Westen gevoerde oorlogen. Staten en economieën zijn kapot gemaakt en gebalkaniseerd. Het precaire etnische en religieuze evenwicht dat een eeuw geleden in de koloniale verdeling aan Afrika werd opgelegd, naast de verdeling van de restanten van het Ottomaanse rijk, werd verstoord. Maar geen enkele Europese leider heeft de moed om voor die waarheid uit te komen en zijn verantwoordelijkheid op te nemen.
Een waarheidsgetrouw betoog moet eerst enkele elementaire gegevens in herinnering brengen. Europa heeft nood aan migranten, ze heeft ze nodig om haar voortbestaan te verzekeren, om haar demografische neergang te stoppen, om haar bedrijven, haar laboratoria, haar diensten te laten functioneren, om haar economische macht in stand te houden, om de ouderdomsrente van een verouderende bevolking te betalen, om zich open te stellen voor een globaal geworden wereld.
Alle waarnemers herhalen deze evidente, banale vaststelling, maar de enige continentaal gecoördineerde maatregelen die onze leiders hebben getroffen was de sluiting van de grenzen, de militarisering van de kustgebieden, het uitwijzen van wie geen papieren heeft, en het optrekken van meer opvangcentra waar wetteloosheid, vernedering en ellende heersen. Europa beschouwt de immigranten als een bedreiging. Verscheidene landen weigeren om de op hun grondgebied geboren en in hun scholen opgevoede “vreemdelingen” burgerschap te verlenen, terwijl ze wetten uitvaardigen die burgers met een moslimovertuiging stigmatiseren.
Het gebrek aan visie en moed van onze politieke leiders is medeschuldig aan het dagelijkse dodenoffer in de Middellandse Zee. Men discussieert niet over de manier waarop we deze massa’s ontheemden, die de gebieden ontvluchten die door onze oorlogen worden geteisterd, kunnen opvangen, maar enkel hoe we hun vlucht kunnen tegenhouden. Immers, wat betekent de opvang van enkele honderdduizenden vluchtelingen, of zelfs van een of twee miljoen, in het Europa met zijn 500 miljoen inwoners, vergeleken met wat heel wat kleinere en armere landen, zoals Libanon, Jordanië of Tunesië, tot stand brengen? En toch volstond de crisis om de verdragen van Schengen te betwisten, de sluiting van de binnengrenzen van de Unie te eisen, en het totale onvermogen van onze regeringsleiders te tonen bij het zoeken naar een gecoördineerde oplossing.
We krijgen de indruk dat we opnieuw met de conferentie van Évian van 1938 te maken hebben, toen de Westerse mogendheden onwillig waren om de joodse vluchtelingen uit Nazi – Duitsland op te vangen. Men wilde van hen niet weten en de argumenten die werden aangehaald om ze weg te houden leken op merkwaardige wijze op de huidige: de economische crisis, het gebrek aan opvangcentra, een vijandige publieke opinie… De geschiedenis herhaalt zich en de Holocaust gedenktekens die de laatste twintig jaar in Europa werden opgericht zijn het zinnebeeld van de hypocrisie van onze instellingen.
Contradicties
Maar de Europese crisis wordt ook gekenmerkt door contradicties en schijnbare tegenstellingen. Zoals men gemakkelijk kan vaststellen heeft de eerste contradictie te maken met feit dat de oude wereld in de loop van zijn geschiedenis, nog nooit zo één en geïntegreerd is geweest als vandaag, en dit precies op het moment dat men ermee dreigt de grenzen te sluiten. Voor miljoenen twens betekenen die grenzen niet veel meer. Zij hebben in verschillende landen gestudeerd, hebben er vrienden, trekken rond en leren talen. Hun uitwisselingen nemen toe en ze bekijken elkaar niet als vreemdelingen. Hun culturele verschillen beschouwen ze niet als hinderpalen, maar eerder als verrijkend.
Kortom, deze nieuwe generaties hebben de edele betekenis van de “grens” opnieuw ontdekt, namelijk eerder als plaats van ontmoeting dan van scheiding. De kosmopolitische ervaring van Europa, waarvan vroeger enkel een bevoorrechte elite genoot, of die heel wat minder gunstig de immigrante arbeiders ten deel viel, is vandaag een massaverschijnsel geworden. Met andere woorden, de Europese eenheid bestaat al. Ze heeft niets te maken met de Brusselse retoriek noch met het racistische en islamofoob vertoog over het “joods-christelijke” Europa. Die eenheid bestaat in het antropologische en culturele weefsel van Europa.
Kortom, de huidige crisis is niet de crisis van de supranationale integratie van de samenlevingen waaruit Europa bestaat. Ze heeft veeleer te maken met de massale, groeiende radicale afwijzing van de politieke instellingen. De groeiende xenofobe bewegingen die het herstel van de grenzen eisen, samen met de opheffing van de eenheidsmunt en de restauratie van de nationale soevereiniteit, misbruiken deze afwijzing door ze te vertalen in een regressieve politiek. Zij die stemmen voor deze bewegingen willen in de eerste plaats hun stem verheffen tegen de “kliek” in Brussel. De Europese crisis is een politieke crisis.
De rol van de politieke elites
We moeten onze blik dus richten op de politieke elites. Die verschillen opmerkelijk van hun voorgangers. Het contrast is zo scherp dat we als reactie een zekere bewondering aan de dag leggen voor die oude behoudsgezinde lieden, die we gecanoniseerd hebben als de geestelijke vaders van Europa. Ik denk daarbij niet aan intellectuelen als Altiero Spinneli die zich een federaal Europa verbeeldden toen Europa dreigde ten onder te gaan in de oorlog, maar aan de architecten van onze huidige instellingen, aan Adenauer, aan De Gaspari, aan Schuman. Zij werden allen geboren in de jaren 1880, op het hoogtepunt van het nationalisme, en zij hebben zich gevormd in een tijdperk waarin men zich nog verplaatste in paardenkoetsen.
Zij hadden kennelijk een zekere Europese opvatting van de Duitse geest gemeen: Adenauer was burgemeester geweest van Keulen, De Gaspari had de Italiaanse minderheid vertegenwoordigd in het Habsburgse parlement en Schuman had zich gevormd in Straatsburg, in de Duitse Elzas. Zij spraken onder elkaar Duits, maar ze waren gehecht aan een kosmopolitisch, multicultureel Duitsland, mijlen ver van het Pruisische nationalisme en het pangermanisme.
Zij hadden een Europese visie waarvan zij de route uitstippelden in een bipolaire wereld, en zij legden durf aan de dag als het er op aan kwam een gedeelde lotsbestemming voor te stellen aan de volkeren die zich zopas hadden staan uitmoorden. Hun project van de economische integratie van het continent – steenkool en staal – gaf blijk van politiek voluntarisme.
Zij beschouwden de gemeenschappelijke markt als een eerste etappe op de weg naar de politieke eenmaking en niet als een onderwerping van de naties aan het dictaat van de markt. Kohl en Mitterrand waren de laatsten die handelden als staatslieden, ten goede of ten kwade; zij waren weliswaar niet uit dezelfde stof gebouwd als hun voorgangers, maar zij waren evenmin de gehoorzame knechten van de grote banken en van de internationale financiële instellingen.
De generatie die rond de eeuwwisseling hun plaats heeft ingenomen beschikt noch over een visie – zij pocht over haar gebrek aan ideeën en waardebesef als een postideologische pragmatische deugd – noch over moed. Haar keuzes worden bijna altijd door opiniepeilingen bepaald. Haar model is Tony Blair, een kunstenaar van de leugen, van het politiek opportunisme en van het carrièrisme, iemand die vandaag in zijn eigen land aan krediet heeft verloren, maar nog altijd te maken heeft met zeer winstgevende ondernemingen.
Als overtuigd Europeaan – de meest Europagezinde van alle naoorlogse Britse leiders – is Blair het embleem van een mutatie: de geboorte van een neoliberale politieke elite die de traditionele kloof tussen links en rechts heeft overbrugd. Tariq Ali noemt dit het “extreem centrum”. Blair is het toonbeeld voor François Hollande, voor Matteo Renzi, voor de leiders van de Spaanse socialisten en zelfs in menig opzicht voor Angela Merkel die in perfecte harmonie samenwerkt met de SPD. Het neoliberalisme heeft zowel de erfgenamen van de sociaaldemocratie als van de christelijke conservatieve rechterzijde opgeslorpt.
Het resultaat van de neoliberale mutatie is het tot zinken brengen van het Europese project. Enerzijds maakt het gebrek aan visie dat de politieke elites – zowel ter linker als ter rechterzijde – de Europese instellingen nog maar enkel opvatten als agentschappen die de door de markten, d.w.z. door het financieel kapitalisme, gedicteerde maatregelen moeten uitvoeren en begeleiden; anderzijds blokkeert het gebrek aan moed elke vooruitgang in de politieke constructie van Europa. Verdwaasd door de opiniepeilingen en het media vertoog, denken zij dat politiek erin bestaat de markteconomie te bevorderen en het uiterst rechtse populistische en xenofoob kiespubliek naar de mond te praten.
Enerzijds verlamd door de onmogelijke restauratie van de oude soevereine natie-staten, en anderzijds door hun onvermogen om zich federale instellingen aan te meten, heeft de E.U. een historisch onuitgegeven en voorzeker uniek monster gebaard: de “Trojka”, een organisme zonder juridisch – politieke grondslag, en zonder democratische legitimiteit, maar die de echte macht in handen heeft. Het Internationaal Monetair Fonds, de Europese Centrale Bank en de Europese Commissie dicteren hun politiek aan de regeringen van de Unie, controleren de resultaten en beslissen over de nodige aanpassingen. Zij maken of breken regeringen zoals eind 2012 gebeurde in Italië toen Mario Monti, de man van de ECB en van Goldmann Sachs, Berlusconi verving als regeringsleider.
Ze gaan soms zelfs verder, zoals vorige zomer in Griekenland. In de Griekse crisis eigende de Trojka zich het recht toe om te beslissen over menselijk leven en dood – volgens Michel Foucault het beslissende kenmerk van de klassieke soevereine macht – toen zij het hele land met verstikking bedreigde. Daar waar de Trojka geen belangen heeft te verdedigen, zoals in de vluchtelingencrisis, houdt de Unie op te bestaan en verbrokkelt ze: elk land wil zijn grenzen sluiten.
De macht van de Trojka vloeit niet voort uit een parlement of uit de volkssoevereiniteit: het IMF maakt geen deel uit van de Unie en de ECB is een onafhankelijke instelling. We hebben te maken, zoals verscheidene observatoren opmerken, met een uitzonderingstoestand. Deze uitzonderingstoestand kan niet worden vergeleken met de dictaturen zoals die zich vanaf de Oudheid tot in de 20ste eeuw hebben opgevolgd en die volgens de klassieke politieke theorie te maken hebben met een tendens naar de autonomie van de politiek.
In de huidige crisis van de EU is deze uitzonderingstoestand geen in de tijd beperkt verschijnsel; het is de normale functioneringswijze van haar instellingen – de uitzondering bevestigt de regel – en betekent een totale onderschikking van de politiek aan de financiële wereld. Kortom, het gaat om een uitzonderingstoestand die een soort van dictatuur van het financieel kapitalisme inhoudt.
Dit kapitalisme legt de regels vast; de Trojka waakt erover dat de regeringen die regels eerbiedigen. In die zin moet men de ordo-liberalisme van Wolfgang Schäuble verstaan: niet een kapitalisme ondergeschikt aan regels, maar een kapitalisme dat zijn eigen, dwingende, regels bepaalt.
Wie kon beter dan Jean-Claude Juncker deze financiële uitzonderingstoestand belichamen ? Hij stond twintig jaar lang aan het hoofd van het Groothertogdom Luxemburg, een fictieve soevereine staat wiens enige bestaansreden en welvaart berust op zijn hoedanigheid als belastingparadijs, een onderneming die Juncker heeft uitgebouwd tot het vaderland van het ongebonden kapitalisme. Marx’ definitie van de negentiende-eeuwse staat – een zakencomité van de bourgeoisie – heeft vandaag zijn perfecte belichaming gevonden in de EU.
Duitsland
In deze uitzonderingstoestand schuilt een andere paradox: de rol van Duitsland als zijn voornaamste manager, en dit met de medeplichtigheid van de meeste regeringen. In de tijd van de koude oorlog was de mythe van “Groot Duitsland” een object geworden van de geschiedschrijving, een soort “voorbije toekomst” die men nu eens met heimwee, dan weer met opluchting ter sprake bracht: de duivelse grootheid van de “centrale macht” (Michael Stürmer), het door Friedrich Naumann gedroomde Mitteleuropa, of de nachtmerrie van de tussen Pruisen en Rusland geknelde kleine landen, wier angst voor vernietiging een “politieke hysterie” had uitgelokt, zorgvuldig gedecodeerd door István Bibó.
Na de val van de Berlijnse muur en de hereniging heeft Duitsland plots zijn statuut van Macht der Mitte teruggevonden, dit keer in de schoot van een verruimde EU. In 1990 maakte de herontdekking van “Groot Duitsland” niet alleen de buren bang maar ook een groot deel van de Duitse burgers. Nog maar een paar jaar eerder woede de Historikerstreit – het heftige debat tussen het constitutioneel patriottisme van Jürgen Habermas en het historisch revisionisme van Ernst Nolte – en het was in naam van de nagedachtenis van de door het nationaalsocialisme begane misdaden dat bepaalde grote intellectuele figuren in de Bondsrepubliek, in de eerste plaats Günther Grass, opriepen om de tweedeling van het land in stand te houden. De wonde mocht niet helen.
De Polen eisten, als waarborg tegen de Anschluss van de DDR, een nieuw verdrag om de naoorlogse grenzen, de Oder – Neisse lijn, vast te leggen. Op dat ogenblik zette Frankrijk, dat sinds altijd het proces van de Europese eenmaking opvatte als een middel om zijn machtige buur te neutraliseren, het sein op groen voor de Duitse eenheid maar wel in ruil voor de eenheidsmunt. In de ogen van de Franse machiavelistische bestuurselite en in die van Mitterrand, moest de euro de Deutsche Mark opslorpen om de sluimerende veroveringswil van Duitsland in de kiem te smoren. De schepping van een Europese eenheidsmunt zonder Europese staat werd opgevat als een briljante strategie van bedwinging.
De sterke behoefte aan herdenking die in Europa toen leefde, en waarin de herinnering van de Holocaust een centrale plaats innam, veroorzaakte enerzijds vrees voor een heropleving van het pangermanisme en anderzijds de overtuiging dat een versterking van Europese instellingen het enige middel was om dit gevaar te weren. De dag waarop Duitsland, samen met haar Europese partners, zou verzaken aan de Deutsche Mark in ruil voor de euro – met inbegrip van de zuidelijke landen, van Italië tot Spanje en van Portugal tot Griekenland – zou een definitief einde maken aan de angst Duitse tanks te zien defileren in Praag en in Warschau, in Parijs en in Milaan.
Vijfentwintig jaar later moeten we om die angsten glimlachen. In de laatste kwarteeuw die achter ons ligt is de idee van een gerestaureerd Reich in het hoofd van geen enkele politieke leider in Duitsland opgekomen. Vandaag troont, naast de oude Reichstag, een reusachtig gedenkteken van de Holocaust in het centrum van Berlijn, en blijft Duitsland, ondanks de betogingen van Pegida en de electorale successen van Alternative für Deutschland (AfD), het minst xenofoob land van het continent, niet te vergelijken met Frankrijk en zijn Front National, Italië met zijn Liga Nord en hun aanverwanten in Groot-Brittannië, Oostenrijk, België en Nederland, om maar te zwijgen van de nieuwe lidstaten van de EU, zoals het Hongaarse staatsracisme.
Het Volk ohne Raum is een archaïsche mythe geworden, terwijl het expansionisme in de euro zijn meest doeltreffende wapen heeft gevonden. Het ordo – liberale Duitsland hoeft geen militaire macht te zijn om de markten van het continent te veroveren. Daartoe volstaat de euro. Hier ontmoeten we de tweede Europese paradox, een illustratie van een buitengewone “spontane ontwikkeling”: oorspronkelijk bedoeld om de Duitse macht in te tomen, is de euro het middel van de Duitse expansie geworden, en dit zelfs op symbolisch vlak zoals gebleken is in de Griekse crisis. De monetaire unie zonder politieke unie is bezig de democratie te vernietigen. De (zowel linkse als rechtse) regeringen die aansturen op soberheid komen in diskrediet; de sociale en economische ongelijkheden tussen de lidstaten worden groter.
Ondemocratisch wanneer ze weigert de hulpbronnen te delen, zonder een strategie gericht op een gemeenschappelijke ontwikkeling, is de monetaire unie het perverse mechanisme geworden waarmee de rijkdommen van de arme landen naar de rijke landen wordt gedraineerd. Het doet enigszins denken aan het kolonialisme, met dit verschil dat het er vandaag niet meer op aankomt om een land van zijn grondstoffen te beroven en te plunderen, want men beschikt over de spread. Zo bloeien de Duitse economie en haar banken ten koste van de met schulden belaste landen.
De “spontane ontwikkeling” in de Europese integratie wijst niet alleen op de verblinding van de hen die de monetaire unie hebben uitgedacht, maar ook op de historische onverantwoordelijkheid van hen die er van profiteren. Indien Duitsland zich kan verrijken dankzij de euro dan houdt dit geen legitimering in van haar leidersrol; haar onvermogen om die rol te spelen wordt er eerder mee aangetoond. Het nazisme, de nederlaag en de koude oorlog hebben de geopolitieke ambities van Duitsland uitgeschakeld maar niet haar nationaal eigenbelang. Ook hier ligt een van de oorzaken van de Europese crisis, want Duitsland is gedwongen, vanwege haar geografische ligging en haar economisch en demografisch gewicht een leidende rol te spelen op het continent.
Dit vergt van haar leiders – zoals dat het geval was met de vaders van de Europese gemeenschap – visie en moed, en dat is precies wat de Duitse politieke elite mankeert. Ze heeft geen ambitieuze continentale visie en evenmin de moed om een keuze te maken die kan botsen met haar nationaal eigenbelang.
Jürgen Habermas merkte op dat in de onderhandelingen waarin Griekenland moest buigen voor de chantage van de Trojka, Merkel en Schäuble erin geslaagd waren om in één enkele nacht de inspanningen ongedaan te maken waarmee Duitsland al decennia jaren lang haar waardigheid in de schoot van de internationale gemeenschap wilde herstellen; maar de straf die Griekenland werd opgelegd weegt niet veel vergeleken met de slag die het imago en de geloofwaardigheid van de EU, en zelfs de idee zelf van de Europese eenheid, is toegebracht. De Duitse elite kan niet beweren dat zij, als vertegenwoordigster van de Bundesbank, de leidster is van 500 miljoen Europeanen.
Overheersing zonder hegemonie
Het begrip “overheersing zonder hegemonie” (rule without hegemony), waarmee de historici de Britse koloniale heerschappij in Indië definieerden, past tamelijk goed op de huidige positie van Duitsland in Europa. Inderdaad, Merkel en Schäuble zijn geen uitzondering; Sigmar Gabriel en Martin Schulz lopen in hun voetsporen zoals blijkt in de symbiotische relatie met een rechterzijde die het kenmerk is geworden van de sociaaldemocratie sinds Gerhard Schröder, binnen de termijn van enkele maanden, de Duitse kanselarij heeft ingeruild voor de bestuursraad van Gazprom.
De Europese tragedie heeft ook te maken met het feit dat de zwakte van de Duitse hegemonie gepaard gaat met de medeplichtige passiviteit van de andere landen, die van Frankrijk in de eerste plaats, een land dat de schaduw van zichzelf is geworden, om niet te gewagen van Italië en Spanje die er prat op gaan (zowel ter rechter als ter linkerzijde) brave en gehoorzame leerlingen te zijn.
Kortom, de Duitse paradox is uiteindelijk een aspect van de contradictie die wij in het begin hebben vermeld, namelijk de voortschrijdende eenmaking van een continent dat zich niet meer herkent in zijn instellingen en in de politieke elites die er de baas zijn. Het is duidelijk dat een dergelijke contradictie niet kan worden opgelost door zich terug te plooien in het nationalisme en in de restauratie van de oude soevereiniteit. Zij vergt een globale herziening van het Europese project, meer bepaald van de huidige uitzonderingstoestand.
Misschien was de Griekse crisis slechts de voorbode van een veel diepere kentering. De Syriza – regering was te zwak om de pletrol van de Trojka tegen te houden, maar Alexis Tsipras was in het zes maanden lange verzet, een symbool voor het hele continent. Vandaag wordt er hoopvol gekeken naar Podemos die het verzet heeft overgenomen. In Groot-Brittannië is Jeremy Corbin de uiting van die verzetswil.
De opkomst van deze bewegingen is pas het eerste symptoom van een mogelijke verandering, want alleen een linkse ommezwaai, tegen xenofobie en nationale afgrenzing in, kan de EU uit de crisis halen. Zij wijzen er ook op dat dit alternatief alleen geloofwaardig kan zijn als de linkerzijde beseft dat ze zelf aan verandering toe is, dat de twintigste-eeuwse modellen hebben afgedaan.
Dit artikel van Enzo Traverso verscheen oorspronkelijk in het Franse tijdschrift Contretemps.Nederlandse vertaling: Hendrick Patroons voor ROOD.
Reactie toevoegen