Obama komt beloftes niet na - en links kan geen vuist maken

Het buitenlands beleid van Obama kan overigens nauwelijks een teleurstelling worden genoemd, want op dit terrein heeft hij links weinig beloofd. De toegezegde terugtrekking van VS-troepen uit de Iraakse steden blijft voorlopig doorgaan; het sturen van meer VS-troepen naar Afghanistan ook.
Zoals Gilbert Achcar schreef in zijn commentaar op de speech van Obama in Caïro; ‘het was eigenlijk de regering van Bush en Cheney die een breuk markeerde met de traditie van de VS. Het beleid van Obama staat dichter bij dat van Bush senior dan dat van Bush junior deed.’ In één opzicht is Obama zelfs nog niet even links als de oudere Bush: evenals alle presidenten tot 2001 bekritiseert Obama de nederzettingen van Israël maar tot nu toe heeft alleen Bush senior gedurfd om zich te verzetten tegen nieuwe kredietgaranties aan Israël zolang het de nederzettingen uitbreidt.
Enorm symbolisch gewicht heeft het beleid van Obama ten opzicht van de auto-industrie, een tak van industrie die al een eeuw het zwaartepunt vormt van de economie. Minder dan een halve eeuw geleden was General Motors verantwoordelijk voor een half miljoen banen. Begin dit jaar had het slechts 60.000 werknemers over. En wat stelt Obama voor? Het bedrijf te redden door nog eens 40.000 mensen te ontslaan – en miljarden dollars in publieke fondsen te gebruiken om de productie te verplaatsen naar lagelonenlanden als Mexico.
In de jaren 1940, constateert het linkse weekblad The Nation, wist de federale overheid samen met de bonden de autofabrieken binnen enkele maanden om te bouwen tot producenten van vliegtuigen en tanks. Nu Obama vervuilende uitstoot flink wil verminderen lijkt een vergelijkbaar programma voor de hand te liggen: in plaats van auto’s trein- en metrostellen maken. Maar Obama blijft gevangen in de neoliberale ideologie dat de overheid zich niet met investeringen moet bemoeien.
Faith-based
Obama weigert om een regeling van Bush terug te trekken die kerkelijke organisaties bij het besteden van federale fondsen aan sociale voorzieningen vrij laat om tegen homo’s en anderen te discrimineren. Hij heeft ook een aantal rechtse tegenstanders van abortus benoemd tot de adviesraad van zijn Office of Faith-based and Neighborhood Partnerships.
Zelfs de Puertoricaanse die hij heeft genomineerd voor het Hooggerechtshof, Linda Sotomayor, heeft als rechter beslist dat het ontzeggen van ontwikkelingshulp aan organisaties die abortus toestonden, een beslissing van Bush, grondwettelijk was. Obama maakt blijkbaar ook geen haast met het terugdraaien van het Don’t Ask, Don’t Tell beleid dat homo’s alleen in de strijdkrachten toelaat als ze in de kast blijven. Ook een federale wet tegen de discriminatie van homo’s blijft liggen.
Obama maakt wel werk van wetsvoorstellen die miljoenen mensen aan ziekteverzekeringen moeten helpen en die de uitstoot van broeikasgassen moeten verminderen. Uit de mislukte poging van Bill en Hillary Clinton in 1993 om de gezondheidszorg te hervormen trekt Obama echter de les dat hij de grote verzekeraars en een aantal gematigde leden van het Congres aan zijn kant moet weten te houden. (Econoom Paul Krugman toont overigens aan dat de zogenaamde ‘centristen’ in het Congres op dit thema veel rechtser zijn dan de meeste kiezers.)
De voorstellen van Obama bevatten dus nauwelijks maatregelen om de torenhoge winsten van de bedrijven in de zorgsector te beteugelen. Een expert als Harvard-professor Arnold Relman concludeert dat het nieuwe systeem van Obama (als het er komt) nog duurder zal uitpakken dan het huidige – dat al naar verhouding ongeveer twee keer zo duur is als in Nederland. Het zal dus onbetaalbaar zijn.
Wat het klimaat betreft lijkt Obama al genoegen te nemen met een wet die broeikasgasemissies moet terugdringen tot 17 procent onder het niveau van 2005 in 2020 – veel minder dan de eisen van het Kyoto Protocol, dat overigens door wetenschappers als totaal onvoldoende wordt beschouwd. Deze tactiek van Obama verdeelt de grote milieu-organisaties in de VS ernstig. En hoe reageren sociale bewegingen op al deze teleurstellingen?
Burgeroorlog
Het feit dat Obama de lievelingseis van de vakbonden, de Employee Free Choice Act, als een baksteen heeft laten vallen is deels aan de bonden zelf te wijten. Alle bondsbestuurders weten dat hun organisaties te klein zijn – ze vertegenwoordigen nauwelijks 7 procent van de werknemers in de privé-sector – om veel voor hun leden te betekenen. Onder Bush lapte het bedrijfsleven systematisch wetten die het organiseren van werknemers mogelijk moeten maken aan hun laars. De Employee Free Choice Act is een broodnodige poging om de verhoudingen tussen arbeid en kapitaal recht te trekken.
Organizing is dan ook de leus van alle belangrijke vakbondsleiders sinds John Sweeney van de Service Employees International Union in 1995 president werd van de AFL-CIO. Na een enkel jaar concludeerde zijn opvolger als SEIU-voorzitter, Andy Stern, dat Sweeney ook organizing niet serieus genoeg nam. In 2005 splitsten de SEIU en enkele andere grote bonden zich af van de AFL-CIO om de rivaliserende centrale Change to Win op te richten.
Obama heeft volgens berichten geen geduld met de verdeeldheid in de vakbewegingen. Na zijn verkiezing liet hij de twee centrales weten: of jullie werken samen, of laat ik jullie eisen schieten. Toch kwam de samenwerking niet op gang. Integendeel: Change to Win is nu twee nieuwe scheuringen binnen zijn eigen gelederen aan het uitvechten.
Het probleem heeft alles te maken met Sterns begrip van organizing. In zijn model ligt alle macht bij de landelijke leiding en de betaalde organizers, terwijl de werknemers zich stil horen te houden. Hij houdt van grootschalige deals met reuzenbedrijven, waarbij zijn SEIU tien- of honderdduizenden nieuwe leden mag inschrijven in ruil voor de belofte honderdduizenden andere werknemers ongemoeid te laten. Toen SEIU-bonden in Californië tegen deze werkwijze protesteerden begonnen de zuiveringen en afsplitsingen. Tegelijk vechten de textielbonden en horecabonden, die in 2004 fuseerden in de Change to Win-bond UNITE HERE, elkaar de tent uit.
Veel linkse kaderleden worden wanhopig door deze toestand. De laatste keer dat er zo’n felle strijd binnen de bonden woedde was in de jaren 1930, toen de CIO zich van de AFL afsplitste. Maar toen was de CIO duidelijk linkser dan de AFL. In de burgeroorlog van vandaag zijn linkse krachten marginaal.
Socialisten
De meeste socialistische organisaties in de VS – zoals de sociaal-democratische Democratic Socialists of America, de Communistische Partij, de CP-afsplitsing Committees of Correspondence en de ex-maoïsten van Freedom Road – blijven Obama (alhoewel soms morrend) steunen. Min of meer typisch voor hun aanpak is de zwarte socialist Linda Burnham die in een invloedrijk stuk afgelopen februari ervoor pleitte dat links zich in 2010 sterk moet maken voor een versterkte Democratische meerderheid in het Congres en in 2012 voor de herverkiezing van Obama. Burnham gaf toe dat Obama erop uit is om het kapitalisme te redden en dat hij vanuit het politieke midden regeert. Maar ‘het centrum van Obama is een paar stappen links van de Democratische regering-Clinton’(van 1993-2001), zegt ze. Het moet volgens haar mogelijk zijn om steun aan Obama te combineren met het opbouwen van progressieve bewegingen die hem naar links kunnen doen verschuiven.
Andere groepen – zoals de International Socialist Organization en Solidarity – vinden dat steun aan Obama tegenstrijdig is met het mobiliseren van progressieve krachten. In een reactie op Burnham, bestreed Charlie Post van Solidarity dat Obama links staat van Bill Clinton; heel veel van Obama’s ministers dienden onder Clinton, zo niet onder Bush.
Nog belangrijker volgens Post is dat ‘overwinningen voor werknemers, zwarten, vrouwen, homo’s en migranten ten koste gaan de concurrentiekracht en winstgevendheid van het kapitaal’. Democratische politici die verbonden zijn aan (fracties van) het kapitaal kunnen dus nooit betrouwbare bondgenoten zijn van progressieve bewegingen.
En de inherente logica van verkiezingscampagnes dicteert dat de mensen die achter dergelijke politici staan tactieken als ‘massademonstraties, fabriekbezettingen, stakingen en andere maatschappijontwrichtende vormen van strijd’, laten vallen als deze kiezers en donateurs in het politieke centrum kunnen vervreemden van een Democratische kandidaat – ook al kunnen dergelijke tactieken nodig zijn voor sociale overwinningen. De beweging tegen de oorlog in Irak was in 2003 en 2005 - jaren dat er geen verkiezingen waren - veel sterker dan in 2004 en 2008, toen haar hoofddoel een electorale nederlaag was voor Bush. Een sterker links begint dus bij politieke onafhankelijkheid van de Democraten.
Het debat tussen Burnham en Post wordt uiteraard niet met woorden beslecht. Mensen moeten zien hoe hun verschillende strategieën uitpakken in de praktijk. Hopelijk laten nieuwe, doorslaggevende ervaringen niet te lang op zich wachten.

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop