Waarom zouden we staken aan de universiteit?

Waarom zouden we gaan staken aan de universiteit? Waarom zouden we aan de slag gaan met het opbouwen van een breed verzet tegen universiteitsbesturen, met het organiseren in vakbonden, met het steunen van de studentenbeweging of met het debatteren over hoe het anders moet?

Acuut probleem
In een universitaire wereld die wordt beheerst door een acuut tekort aan tijd zullen veel academici – téveel academici – deze vragen in eerste instantie beantwoorden met een vluchtig: ‘geen tijd!’ Of soms met iets meer toelichting: ‘weet je wel dat iedere minuut die ik aan iets anders besteed, verloren tijd is? Als ik nu niet genoeg tijd besteed aan het schrijven van mijn volgende wetenschappelijke artikel, boek of aanvraag, heb ik straks minder of zelfs géén kans op een volgende baan’.

Ondanks offers moeten we aan de slag
En toch moeten we aan de slag: ook al kost dat ons academici wellicht die kostbare tijd die nodig is om mee te blijven doen in de academische ratrace.. De reden daarvoor is eigenlijk al vaak genoeg gegeven: omdat de universitaire wereld aan het ontsporen is. Studenten en medewerkers hebben de zeggenschap over de universiteiten verloren, en universiteitsbestuurders rijden een roekeloze koers.

Ingrijpende gevolgen
De gevolgen zijn ingrijpend: ongekende schaalvergroting, intensivering van de onderwijslast, dalende kwaliteit van het onderwijs en een vergaande toename van de werkdruk. Deze ontwikkelingen hebben alles te maken met de verandering van financieringsstromen – aangestuurd vanuit Den Haag, maar goedgekeurd en vaak besproken met de samenwerkende universiteitsbesturen. De vaste financiering van onderwijs en onderzoek is veranderd in prestatiefinanciering: het onderwijs wordt betaald op basis van aantallen diploma’s en studiepunten, het onderzoek via fondsen van waaruit onderzoeksgeld wordt verdeeld op basis van voortdurende competitie.

Perverse prikkels
Dit leidt tot perverse prikkels, zoals het 'opkrikken van studierendementen' in het onderwijs (ofwel: zoveel mogelijk studenten moeten zo snel mogelijk afstuderen). Maar het leidt ook tot een enorme verspilling van tijd en talent doordat onderzoekers nu soms bijna een derde van hun tijd besteden aan het zoeken naar geld – in plaats van het verrichten van onderzoek. En dat terwijl de slagingskansen van een onderzoeksaanvraag door de gestegen aanvraagdruk gedaald zijn tot een minimum (regelmatig zelfs minder dan vijf procent). Wetenschappers die misschien briljant zijn in onderzoek, maar net iets minder in het schrijven van een sexy aanvraag vallen buiten de boot.

Meten en sturen Om te zorgen dat dit circus blijft draaien – marktwerking nabootsen in publieke sectoren die géén markten zijn, vraagt immers een extreme bureaucratisering en controledrift, de paradox van het neoliberalisme, zullen we dat maar noemen – zijn nieuwe, machtige managementlagen ingericht om alles te controleren, meten en te 'sturen'. Vanuit het idee dat academici onmogelijk zichzelf kunnen besturen worden deze managers vaak uit het bedrijfsleven gehaald – met bijbehorende gebrek aan kennis en agressieve stijl van management tot gevolg (zoals duidelijk werd bij de protesten van de Verontruste VU’ers in 2012).

Outsourcing
De ‘Brave New World’ die op deze manier ontstond, is vervolgens verder op drift geraakt door zoveel mogelijk personeel te outsourcen en te flexibiliseren. De outsourcing heeft vooral betrekking gehad op de catering, beveiliging, schoonmaak en payrolling van tijdelijke contracten voor docenten. De gevolgen van deze uitbesteding hebben zich vervolgens aan het blikveld van studenten en academici onttrokken, maar zijn in sommige gevallen vergaand. Zo bleek bij de schoonmaakstakingen dat schoonmakers ook op universiteiten vaak op eindeloze reeksen jaarcontracten werken voor een zeer karig minimumloon van zo’n 10 tot 12 euro per uur.

Tijdelijke dienst
De gevolgen van de flexibilisering zijn meer bekend. Onderzoekers werken grofweg de eerste 10 tot vaak zelfs 20 jaar in tijdelijke dienst – áls zij deze afvalrace al volhouden. Het grootste deel van het onderzoekend personeel – promovendi en postdocs – zijn standaard in tijdelijke dienst. Volgens een snelle schatting zijn zij alleen al goed voor zo’n 30 tot 40 procent van het academisch personeel. Hoewel het ondertussen al normaal lijkt, is de tijdelijkheid van deze functies eigenlijk niet vanzelfsprekend. Ondanks de projectmatige financiering vinden de meeste projecten plaats binnen onderzoekslijnen en onderzoekstradities die vaak een zeer lange looptijd hebben – soms wel decennia. Er valt best wat voor te zeggen om daar eens het principe 'vast werk op vaste dienstverbanden' tegen aan te houden.

Weinig kansen op een contract
Eenzelfde vertijdelijking heeft zich voorgedaan binnen het onderwijs. Jonge docenten – van recent gepromoveerden tot promovendi en zelfs masterstudenten – draaien het meeste onderwijs – overwegend in de eerste, vormende jaren van bacheloropleidingen. Dit tijdelijk personeel wordt aangesteld op jaarcontracten en bij een aantal universiteiten (zoals de UvA) zelfs op contracten per cursus door middel van uitzendbureaus. Kansen op een vast contract zijn er amper. De zogeheten 'flexibele schil' heeft ongekende proporties aangenomen: bijna zestig procent in sommige onderwijsinstellingen. Alleen hoogleraren, bestuurders en ondersteunend personeel (maar dan weer zónder de werknemers waarvan het werk al uitbesteed is) lijken de dans ontsprongen.

De gevolgen van deze 'losgeslagen academie' hebben niet alleen betrekking op de kwaliteit van het onderzoek, het onderwijs of de prestatiedruk waaronder academici moeten werken. Het werkt ook door in de verhoudingen op de werkvloer (van een marginale positie ten aanzien van besluitvorming tot verminderd wederzijds begrip tussen oudere en jongere werknemers, en werknemers met een vast en een tijdelijk contract). Maar misschien nog wel belangrijker: het leven van contract naar contract heeft ook grote gevolgen voor het privéleven van de vele universitaire medewerkers die zich in dit krachtenveld proberen staande te houden (van het uitstellen van gezinsvorming tot moeilijkheden bij het vinden een huis). Het gaat daarbij niet alleen om 'jongeren' – tot een jaar of veertig werken op tijdelijke contracten is doodnormaal geworden.

Op hol geslagen wetenschap
Daarmee komen alle problemen samen: een op hol geslagen wetenschap graaft haar eigen graf. Vanuit de meest optimistische bril zou gezegd kunnen worden dat de huidige academie té brave wetenschappers creëert, die hun publicatielijst belangrijker vinden dan het nadenken over de inrichting van de academische wereld waarin zij leven. Met een meer pessimistische blik lijkt de wetenschap niet zozeer brave wetenschappers, maar eerder zwaar overspannen psychopaten te creëren: wetenschappers die M&M’s-etend carrière maken op vervalste onderzoeksresultaten, hoogleraren die alleen in hun fantasie op veldwerk zijn gegaan, en onderzoekers met zoveel stress in hun lijf dat ze voor de deur van een bezet Bungehuis hun woede richten op studenten die zeggen dat de wetenschap anders kan én moet – in plaats van zich te richten tot een universiteitsbestuur dat niet bereid is om met haar eigen ‘competente rebellen’ in gesprek te gaan.

De oorzaken
Iedere uiteenzetting van de universitaire problematiek legt een warboel aan door elkaar werkende complexe processen en factoren bloot. Het is dan ook niet gemakkelijk om door de bomen het bos te zien – laat staan om uit het niets te formuleren wat de oplossing zou moeten zijn, of waar we tegen zouden moeten vechten op een oplossing dichterbij te brengen.

Het kan helpen om een aantal van de belangrijkste oorzaken kort uit te lichten.

Punt 1:
Het gebrek aan controle van bestuur en het gebrek aan zeggenschap van de academische gemeenschap. Misschien wel de belangrijkste oorzaak is dat universiteitsbesturen niet gecontroleerd worden door echte tegenmachten of via democratische mechanismen – de bevoegdheden van de universitaire studenten- en medezeggenschapsraden zijn sinds de late jaren ’90 tot op het bot uitgekleed.

Raden van Toezicht
Universiteitsbesturen worden voornamelijk gecontroleerd en aangesteld door Raden van Toezicht, die op zichzelf weer bestaan uit leden uit de bestuurlijke elite van het Nederlandse bedrijfsleven en de politiek. Niet zo vreemd dat onder hun toezicht de salarissen van universiteitsbesturen de voorbije jaren in hoog tempo konden stijgen tot 'marktniveau' – zeg maar honderdvijftig- tot driehonderdduizend euro per jaar. Deze Raden van Toezicht hebben doorgaans niet alleen weinig affiniteit met wetenschappelijk onderzoek en onderwijs, maar ook met democratie binnen bedrijven en instellingen. De verbedrijfsmatiging van de universiteit staat hoger op hun prioriteitenlijst dan de zeggenschap van werknemers en studenten.

Punt 2:
De doorgeslagen verbedrijfsmatiging van de universiteit en het bestuurlijke wantrouwen. De overhead van universiteiten is afgelopen jaren gegroeid – dat lijkt in tegenspraak met het bedrijfsmatige werken dat aan de universiteiten wordt gepredikt. Maar eigenlijk zijn de managementslagen juist gegroeid vanwege het bedrijfsmatige werken van universiteiten – ingezet door de laatste generaties universiteitsbestuurders. Dit proces werkt door op zowel centraal bestuurlijk niveau als op facultair niveau, en heeft alles te maken met het gebrek aan academische zeggenschap. Waar werknemers minder zeggenschap krijgen over de inrichting van hun werk, moet immers meer en meer beleid gemaakt moet worden om hun gedrag te sturen.

De oorzaken liggen niet alleen in de regeldrift en sturing op prestatie-indicatoren. Het heeft ook alles te maken met het wantrouwen onder bestuurders, managers en directeuren bedrijfsvoering. Zo heb ik aan de VU meegemaakt dat een directeur bedrijfsvoering in een centrale beleidscommissie over het masteronderwijs zich verbaasde wat er mis was met onze docenten dat het de universiteit ‘toch maar niet lukt om een honderd procent slagingspercentage te halen’ – ‘zoals in het middelbaar onderwijs’. In hetzelfde overleg grapte een decaan soms bloedserieus dat beleid vooral dwingend moest zijn, omdat docenten 'de richtlijnen anders regelrecht in hun bureaula mikken'.

Punt 3
Het destructieve personeelsbeleid van universiteiten. Ondanks alle mooie woorden in cao’s, beleidsstukken, jaarrapporten, enzomeer, komt het personeelsbeleid van de Nederlandse universiteiten in de kern eigenlijk niet verder dan: 'presteren of wegwezen'. De vertijdelijking van werk binnen universiteiten en onderzoeksinstellingen is daarin het krachtigste middel: iedereen die na zijn huidige tijdelijke contract niet genoeg heeft gepresteerd (in publicaties, onderwijsresultaten, fondsenwerving) zal het afleggen in de race om een volgende tijdelijke baan. De problemen die daaruit voortkomen zijn al aan bod geweest (overwerkte en uitgebluste medewerkers, ondermijning van loyaliteit tussen werknemer en werkgever, problemen met de kwaliteit van onderwijs en onderzoek, enzovoort). Dat universiteiten zich het personeelsbeleid van een gemiddelde supermarkt aanmeten is mogelijk door de vertijdelijking en gebrekkige collectief kracht van universitaire werknemers, maar heeft ook alles te maken met de uitvoerende macht van afdelingen Human Resource Management (HRM) of personeelszaken.

Punt 4:
De perverse prikkels van academische financiering. De financiering van onderwijs en onderzoek op basis van onderwijsoutput en onderzoekscompetitie is dodelijk voor de kwaliteit. Bovendien worden de landelijke financieringsmechanismen vaak binnen universiteiten weer gekopieerd en gebruikt als dwingende financieringsinstrumenten om te zorgen dat opleidingen meer studenten binnenhalen, minder studenten uit laten vallen en meer studenten laten slagen.

Opleidingen die niet voldoen aan de vereisten die uit deze rekenmodellen komen rollen worden bedreigd met reorganisaties, gedwongen ontslagen en opheffing. Rekenmodellen en sturingsmechanismen klinken voor de buitenstaander op het eerste gezicht misschien vertrouwenwekkend, maar niet als je weet dat deze modellen vaak amper op de realiteit zijn gebaseerd – het zijn van bovenaf vastgestelde inschattingen van de kosten van onderwijs per student. De relatie tussen onderwijs- en onderzoeksgeldstromen wordt daarbij bijvoorbeeld volledig buiten beschouwing gelaten.

Natuurlijk kan nog een hele reeks andere factoren worden genoemd die hebben bijgedragen aan de destructieve hervorming van de Nederlandse universiteiten in de afgelopen decennia. Maar de meeste van de processen die daaraan ten grondslag liggen zijn eigenlijk wel bekend. Verschillende studies, rapporten en manifesten maken de problematiek pijnlijk duidelijk. Denk aan het boek If your so smart van Chris Lorenz, of de vele stukken van Platform Hervorming Nederlandse Universiteiten, Science in Transition, de Verontruste VU'ers, de VAWO, en ga zo maar door.

Wat te doen?
Maar het is belangrijk dat we aan de slag gaan met de oplossingen. Laten we beginnen met wat wij ons moeten realiseren: Het eerste dat wij ons moeten beseffen is wie nu eigenlijk de verantwoordelijken zijn binnen dit krachtenveld. Uiteraard is dat politiek Den Haag – maar let op, het Haagse beleid is vaak niet veel meer dan de uitkomst van een beleidsvoorbereiding vanuit de ministeries in intensieve samenwerking met de Vereniging van Samenwerkende Universiteiten (VSNU) – de universiteitsbesturen dus. Zij verschuilen zich graag achter 'Haagse regels', maar zijn zowel in hun eigen universiteiten als in de Haagse overlegcircuits voor een belangrijk deel aan zet.

Het tweede dat wij ons moeten realiseren is dat deze universiteitsbestuurders het helemaal niet zo goed voor hebben met 'ons' – de universitaire werknemers en studenten. Het UvA-bestuur wilde het gesprek niet aangaan met de ‘competente rebellen’ die het Bungehuis bezetten. In plaats daarvan daagden zij direct een aantal willekeurige studenten voor de rechter – één van hen zat tijdens de bezetting in Engeland en vroeg zich verwonderd af wat er gaande was. Het UvA-bestuur beloonde de kritische geest van haar studenten met een dwangsom van maar liefst 100.000 euro per persoon per dag als zij niet zouden vertrekken. 

Dit is symptomatisch
Ook nieuwe, meer vriendelijk-ogende universiteitsbestuurders houden zich blind voor de realiteit van de universitaire onderwijsvloer. Zo gaf de voorzitter van het College van Bestuur van de Vrije Universiteit tijdens de bijeenkomst van Platform Hervorming Nederlandse Universiteiten in januari te kennen in reactie op de discussie over de uit de klauwen gegroeide flexibele schil 'dat hij zich niet kon vinden in het geschetste beeld'. Dat is vreemd, want iedereen kan de flexschil van de VU (ergens tussen de 50 en 60 procent, inclusief promoverende onderzoekers) gemakkelijk uitrekenen op basis van de openbare cijfers van de VSNU.

Duidelijk maar nu?
We moeten verandering afdwingen – uit alles blijkt dat praten met deze universitaire bestuurders geen zin meer heeft. We moeten dus zorgen dat we op andere manieren de verandering van de Nederlandse universiteiten vorm gaan geven. We moeten daarvoor de krachten bundelen. Verschillende organisaties en groepen zijn al in beweging gekomen tegen de academische realiteit. Maar de academische protestbewegingen zijn nog veel te versnipperd. Sommige organisaties zeggen dat ze op landelijk niveau werken om het academische protest te bundelen, maar functioneren praktisch gezien op enkele plaatsen.

Andere organisaties hebben zich tegen plaatselijke ontwikkelingen verenigd en zijn er, ondanks pogingen hun protest in een landelijk kader te plaatsen, nog niet in geslaagd hun strijd en organisatie naar andere plaatsen uit te breiden. De tegenbeweging is ruimtelijk (verschillende universiteiten, plaatselijke en landelijke niveaus) en organisatorisch gefragmenteerd. Dat moeten we doorbreken – het verzet moet worden samengebracht.

We moeten bovendien de krachten versterkten. De basis van de organisaties die nu de tegenbeweging vormen is vaak nog te dun. Er zijn nog niet genoeg medewerkers en studenten echt betrokken bij de strijd voor verandering. In de drukke dagelijkse werkelijkheid van het wetenschappelijke werk leidt dit niet alleen tot te weinig steun voor en betrokkenheid bij het doel om het academische landschap te veranderen, maar eenvoudig ook in te weinig organisatorische slagkracht. We moeten dus méér mensen betrekken bij het bevechten van de universitaire problematiek. We moeten ook méér acties voeren en méér leden werven voor de organisaties die de tegenbeweging dragen. In beide punten kan de vakbeweging een centrale rol vervullen – juist door de combinatie vam landelijke en lokale aanwezigheid van de vakbeweging, maar ook door haar mobiliserende kracht.

Het is vooral de grootste vakbond in universitair Nederland, de nieuwe FNV Overheid waar de universitaire bedrijfsledengroepen van de FNV onder vallen, die zich de problematiek en het uitblijven van fundamentele verandering moet aantrekken. De FNV heeft bij de Nederlandse universiteiten te lang in de overlegmodus gezeten. De gevolgen kunnen groot zijn. Zo mobiliseerden lokale kaderleden van de bedrijfsledengroep van de FNV bij de Vrije Universiteit in 2012 honderden collega’s via het platform Verontruste VU'ers (VVU). Zij verzetten zich lange tijd succesvol tégen de aangekondigde grootschalige reorganisatie en tégen de gedwongen ontslagen. De alliantie tussen de VVU, Ondernemingsraad en de gezamenlijke vakbonden in het Lokaal Overleg (de lokale overlegtafel tussen werknemers en vakbonden) leek succesvol te zijn in het tegenhouden van de gedwongen ontslagen.

Strategie succesvol totdat...
Tegelijkertijd werden de eisen breder: hervorming van de universiteit; terugdringen van flex; democratisering; een einde aan de 'koekjesfabriek'. En toch… De strategie was succesvol tótdat de verantwoordelijke landelijke vakbondsbestuurder een akkoord sloot voor de afvloei,- en van-werk-naar-werk-regeling voor de medewerkers die ontslagen dreigden te worden. De Ondernemingsraad stond vervolgens tegen de muur en moest wel akkoord met de reorganisatie. De VVU zag zich buitenspel gezet. De gedwongen ontslagen waren een feit. Dit mag zich niet herhalen.

De vakbeweging moet dus uit de overlegmodus – en in een actieve verandermodus. Daarbij moeten de opbouw van organisatiemacht en het inzetten van krachtige actiemiddelen centraal staan in het bewerkstelligen van een progressieve agenda die aanstuurt op fundamentele verandering van de Nederlandse universiteit. Deze agenda moet een programma voor radicale verbeteringen van arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen (op het gebied van baanzekerheid; kwaliteit van werk; verdwijnen van de managementlaag) combineren met een programma voor radicale veranderingen van de machtsstructuren aan de universiteiten democratisering van bestuur; zeggenschap over financiën).

Lering trekken
Universitaire medewerkers – vakbondsleden, maar ook (nog-)niet-leden – én studenten moeten daarbij niet vergeten lering te trekken uit de lessen van het recente verleden in de strijd voor verandering. Aan de faculteit Geesteswetenschappen van UvA, bijvoorbeeld, zal primair gestreden moeten worden tégen gedwongen ontslagen en tégen kwalijke reorganisatieplannen. Dat betekent dat juist ook de vakbonden zich eerst voor deze strijd moeten inzetten – in plaats van zich al te richten op het afsluiten van akkoorden of plannen die aansturen op goede afvloeiregelingen voor ontslagbedreigden, maar en passant de daadwerkelijke ontslagen dichterbij brengen.

Staken dus!
De vakbeweging is dus te lang onzichtbaar geweest, maar het tij lijkt te keren. Het besef dat de vakbonden het in de afgelopen decennia over de verkeerde boeg hebben gegooid dringt steeds verder door. De kritiek op het teveel aan overleg – en tekort aan actie – is nergens zo sterk als onder kaderleden. Ook binnen de FNV Universiteiten is de roep om verandering hoorbaar. De kadergroepen van FNV-medewerkers aan de Universiteit van Amsterdam, de Vrije Universiteit en University College Amsterdam verklaarden zich solidair met de bezetters van het Bungehuis.

Kritiek op vakbondsbestuurders die liever willen 'pappen en nathouden' om in het gevlij te blijven van universiteitsbestuurders neemt toe. Nieuwe ideeën voor lokale en landelijke onderwijsacties doen al in hoog tempo de ronde.  Deze nieuwe vakbeweging is onmisbaar, want juist een vakbond gedragen en gestuurd door de leden kan acties afdwingen en kracht opbouwen op zo’n manier dat het ongekende verandering teweeg zal kunnen brengen. Dat begint bij nieuwe en oude actiemethoden.

Maagdenhuisbezetting
Tijdens de Maagdenhuisbezetting hebben studenten hun docenten opgeroepen om te staken. Deze oproep moeten werknemers serieus nemen. De studentenbeweging komt in actie voor beter onderwijs, maar ook voor onder meer de democratisering van de universiteit, het verbeteren van de werkomstandigheden en het beëindigen van flex. Daarmee strijden de studenten voor zaken die van groot belang zijn voor medewerkers en de vakbeweging.

De FNV moet de handschoen oppakken
Een staking is binnen de Nederlandse regelgeving niet zomaar mogelijk – werknemersacties zijn aan specifieke regels gebonden. Een wilde staking door universiteitsmedewerkers, dus een staking zonder de vakbeweging en zonder deze regels in acht te nemen, is onverstandig. Maar de FNV is het aan de universiteitsmedewerkers, de studenten én aan zichzelf verplicht om juist nu de contouren te gaan verkennen van wat een nieuwe vakbeweging kan gaan doen.

Het is tijd voor de FNV om échte acties uit te roepen in de universitaire sector. Het is tijd voor kaderleden van de FNV om te zorgen dat deze acties snel van de grond komen. En het is tijd voor universiteitsmedewerkers om zich aan te sluiten en de nieuwe vakbeweging mede vorm te geven. Deze acties kunnen niet anders leiden dan tot verbetering, democratisering en een nieuw academisch bestel! En als dat niet lukt, richten we desnoods onze eigen democratische nieuwe universiteit op.

Maar wat er ook kan gebeuren: we moeten nú aan de slag. Met studenten en medewerkers. Met activisten en overleggers. Met de vakbond én binnen de vakbond! Dat gaat veel tijd kosten. Maar we kunnen voor ogen houden waar we het voor doen: wetenschap en universitair onderwijs. Bovendien zullen straks zeggenschap, kwaliteit én meer tijd onze beloning zijn.

Matthias van Rossum werkt bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en het Instituut voor Geschiedenis van de Universiteit Leiden, is kaderlid FNV Universiteiten en lid van het ledenparlement van de FNV. Dit artikel verscheen eerder op Joop.nl.

Dossier
Soort artikel

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop