Hoe kan Cuba worden gedemocratiseerd?

De omvangrijke protesten van 11 juli in diverse Cubaanse steden maakte duidelijk dat er onder grote delen van de Cubaans bevolking onvrede is over de economische, sociale en politieke toestand op het eiland. Het regime reageerde vooral met repressie. Ook op de voor 15 november aangekondigde acties werd bij voorbaat met repressie gereageerd. Deze ontwikkelingen leiden tot een hernieuwde discussie binnen internationaal links over Cuba en de Cubaanse oppositie.

​​​​​​​Voor sommigen is het duidelijk: iedere vorm van oppositie op Cuba is een product van de VS, of speelt in ieder geval de Amerikaanse agressie tegen Cuba in de kaart en moet dus veroordeeld worden. Anderen protesteren tegen de repressie en verdedigen het recht van de demonstranten. Samuel Farber legt in dit stuk de nadruk op de noodzaak van de strijd tegen het politieke monopolie van de Communistische Partij van Cuba. Dit stuk werd geschreven vóór 15 november.

De demonstraties van 11 juli waren de eerste grote autonome en democratische beweging van zwarte en arme Cubanen sinds 1959. De demonstranten scandeerden geen van de slogans van de in de VS gevestigde Cubaanse rechtse partijen.

De Cubaanse rap 'Patria y Vida' (Vaderland en Leven ) die veel demonstranten op 11 juli inspireerde, is weliswaar niet duidelijk over de alternatieven die ze voorstelt voor het sociale en politieke systeem dat het eiland regeert, maar toch kan niet worden gezegd, zoals sommigen hebben gedaan, dat de politieke inhoud ervan rechts is.

Als reactie op de demonstraties van 11 juli heeft de Cubaanse regering besloten de grote meerderheid van de honderden demonstranten die op die dag zijn gearresteerd, te vervolgen. Zoals gebruikelijk heeft de regering geweigerd het aantal gearresteerde demonstranten, de aanklacht tegen hen en de opgelegde straffen bekend te maken. Het lijkt erop dat sommigen van hen een summier proces hebben gekregen zonder recht op een advocaat en veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf van maximaal een jaar. Voor degenen die door de regering als de leiders van het protest werden beschouwd, eiste het openbaar ministerie echter veel langere straffen. Daarom eisten de aanklagers bijvoorbeeld in het geval van 17 Cubanen die gearresteerd zijn in San Antonio de los Baños, een stad in de buurt van Havana waar de protesten begonnen, straffen tot 12 jaar gevangenisstraf.

Tegelijkertijd heeft de regering haar sociale bijstand in talrijke arme wijken van de hoofdstad en andere steden van het eiland opgevoerd, hetgeen erop wijst dat ze, ook al heeft ze dat niet openlijk toegegeven, bezorgd is over het op 11 juli tot uiting gebrachte ongenoegen van de bevolking en dat ze met deze sociale diensten althans tracht de door de economische crisis zwaarst getroffen bevolking te kalmeren en de groeiende vervreemding en woede van grote delen van de bevolking ten aanzien van het regime te verminderen.

Tegelijkertijd heeft de politieke leiding geprobeerd het volksprotest in diskrediet te brengen door gebruik te maken van haar absolute controle over pers, radio en televisie om beelden uit te zenden van demonstranten die betrokken raakten bij gewelddadige incidenten, waarbij ze opzettelijk negeerde dat de grote meerderheid vreedzaam demonstreerde. De officiële massamedia negeerden evenzeer het geweld dat de zogenaamde 'zwarte baretten' en andere repressieve organen, zoals de Veiligheidsdienst, op bevel van de leiders pleegden tegen mensen die hun recht op vreedzame betoging uitoefenden.

De diepe economische crisis - verergerd door de covid-19 pandemie en door de imperialistische maatregelen van Trump die Biden bijna volledig in stand heeft gehouden - heeft vooral de zwarte en arme Cubanen getroffen die op 11 juli de straat op gingen. Die crisis zal niet verdwijnen met de officiële heropening van het buitenlandse wintertoerisme op 15 november.

Bovendien heeft de regering niet meer de mate van legitimiteit die Fidel en Raúl Castro, samen met de rest van de 'historische' generatie, genoten toen ze het land regeerden. Mensen als Miguel Díaz-Canel, de nieuwe president van de Republiek en eerste secretaris van het Centraal Comité van de Communistische Partij van Cuba (PCC) en Manuel Marrero Cruz, de eerste minister, behoren tot de tweede bureaucratische generatie van het systeem, wier politieke prestige en legitimiteit niet te vergelijken is met die van de historische leiders. Het is geen ijdele speculatie te vragen hoeveel van de 11 juli demonstranten Raúl Castro en nog minder Fidel Castro zouden hebben beledigd met de bijnaam singao (fucker of fucked) die ze tegen president Díaz-Canel schreeuwden.

Ik behoor tot degenen die denken dat de nationale demonstraties van 11 juli heel goed een keerpunt kunnen zijn in de hedendaagse geschiedenis van Cuba. Maar dat hangt af van hoe het Cubaanse volk reageert op de oproep van het virtuele burgerplatform Archipiélago om op 15 november demonstraties te organiseren op het hele eiland. Dan zullen we zien of de demonstraties van 11 juli het zaad hebben gezaaid voor de vruchten van morgen, of dat 11 juli helaas slechts een geïsoleerde uitbarsting van rebellie en ontevredenheid was.

De oproep om op 15 november te demonstreren had niet op een geschikter moment kunnen komen dan nu. Na de grote explosie van 11 juli - en de manier waarop de regering daarop reageerde - was het politiek gezien logisch dat de volgende stap zou zijn druk uit te oefenen op de regering om de facto, zo niet de jure, het recht van het volk om vrij op straat te demonstreren te erkennen.

Het was ook te verwachten dat de regering zou overgaan tot het weigeren van de vergunning voor de demonstratie, wat ze ook daadwerkelijk heeft gedaan, met als argument dat 'de initiatiefnemers en hun publieke houdingen, alsmede hun banden met subversieve organisaties of agentschappen die banden hebben met de regering van de VS, de duidelijke bedoeling hebben om een verandering van het politieke systeem van Cuba te bevorderen' en met verwijzing naar de grondwet van 2019 waarin het socialistische systeem dat Cuba regeert, als 'onherroepelijk' wordt omschreven. Met andere woorden, de huidige Cubaanse machthebbers hebben het grondwettelijke recht om het heersende systeem op het eiland per saecula saeculorum (voor eeuwig en altijd) te handhaven en te controleren.

Dat is de grondwet die is aangenomen onder een eenpartijstelsel dat de toegang tot televisie, pers en radio monopoliseert en andere opiniestromingen en partijen niet toestond deel te nemen aan het proces van het schrijven van de nieuwe grondwet in 2019. De controle van het één-partij systeem was dusdanig, dat de burgers die deelnamen aan de discussies die door de regering op verschillende plaatsen werden gesponsord om hun suggesties over het project te uiten, niet eens het recht hadden, laat staan de mogelijkheid, om hun suggesties te organiseren en te coördineren met die van andere mensen op andere ontmoetingsplaatsen; noch waren ze in staat om hun suggesties rechtstreeks (zonder de filters en censuur door de PCC) te promoten bij het Cubaanse publiek via de massamedia, een klassiek symptoom van de opzettelijke politieke atomisering die door het één-partij systeem in stand wordt gehouden en bevorderd.

Het is onmogelijk te voorspellen hoe en in welke mate het verbod van de regering van invloed zal zijn op de reikwijdte en omvang van de voor 15 november geplande protesten. Het plannen van kleine protesten, zoals al is voorgesteld met het doel de almachtige Cubaanse staat te sussen, zou door het regime worden opgevat als een overwinning (behaald door zijn machtsmisbruik).

Ook de internationale pers – waarvan het belang in dit soort situaties serieus moet worden genomen, met inbegrip van het effect op zowel de Cubaanse regering als de oppositie - zou het zo zien. Een dergelijke overwinning zou door de Cubaanse regering worden afgekondigd als een nederlaag voor de erfenis van 11 juli. En het zou haar aanmoedigen om ten minste de politieke status quo te handhaven zonder iets toe te geven.

Maar er moet ook rekening worden gehouden met de drastische maatregelen die het regime zal nemen om te voorkomen dat mensen zich bij de demonstratie aansluiten, iets wat ze op 11 juli niet konden doen vanwege de onvoorziene aard van de protesten. De procureur-generaal van Cuba Yamila Peña Ojeda heeft al publiekelijk gewaarschuwd dat ze zeer strenge maatregelen zal nemen om diegenen te straffen die op 15 november de straat op gaan om het regime uit te dagen. Geconfronteerd met een dergelijke realiteit is het heel goed mogelijk dat veel mensen zullen besluiten thuis te blijven en niet te demonstreren. En diezelfde regering zal ongetwijfeld de mogelijkheden van de beweging verzwakken door honderden en nog eens honderden Cubanen te arresteren vóór de dag waarop de demonstratie zou moeten plaatsvinden, zoals ze ook bij andere gelegenheden heeft gedaan.

Het is moeilijk zich voor te bereiden op de repressie die waarschijnlijk zal plaatsvinden. Maar mocht het Cubaanse volk de confrontatie met de staat aangaan in een massaal protest, dan moeten de mensen bereid zijn van dat machtsvertoon gebruik te maken om democratische eisen voor te leggen en te bevorderen. Een massaal protest op 15 november zou een verraste en angstige regering ertoe kunnen brengen een harde repressieve lijn te kiezen, wat zeer waarschijnlijk is, of nieuwe mogelijkheden te openen voor de autonome organisatie van nieuwe politieke krachten op het eiland.

Deze laatste mogelijkheid zou een strategische en tactische herwaardering vereisen van de voorstellen en politieke houdingen van het nieuwe kritische links in Cuba, met in het achterhoofd dat dit mogelijk zou kunnen gebeuren in de context van een driehoeksconflict tussen dit nieuwe links, de regering en de in de VS gevestigde Cubaanse rechterzijde. Dergelijke voorstellen, die al lang geleden hadden moeten worden gedaan, zouden met deze opening werkelijk onmisbaar worden.

De eerste op de lijst zou de afschaffing van de eenpartijstaat zijn, die door de regering bij een groot aantal gelegenheden en met de meest uiteenlopende argumenten al zo lang wordt gerechtvaardigd. Een daarvan is het beroep op José Martí's (Cuba's belangrijkste stichter) idee van politieke eenheid. Aan het eind van de 19e eeuw riep Martí alle facties en groeperingen die de Cubaanse onafhankelijkheid steunden op zich te verenigen onder de vlag van de Cubaanse Revolutionaire Partij om het Spaanse kolonialisme doeltreffender te bestrijden. Toen Martí opriep tot eenheid voor de zaak van de onafhankelijkheid, probeerde hij de kleinzielige jaloezie en autoritaire neigingen van de opstandige militaire leiders te overwinnen en de militaire campagne tegen Spanje te verenigen onder civiele controle. De eenheid waartoe hij opriep met betrekking tot de oorlog, had niets te maken met het partijstelsel dat hij, samen met andere onafhankelijkheidsleiders, had bedacht voor de nieuwe onafhankelijke Cubaanse republiek en nog minder met de constitutionele instelling van een eenpartijstaat die andere partijen zou uitsluiten of onwettig verklaren.

Een andere rechtvaardiging die vaak door het regime wordt aangevoerd, is gebaseerd op wat Raúl Castro de 'monolithische eenheid' van het Cubaanse volk noemde die de PCC beweert te vertegenwoordigen. Een misvatting die onweerlegbaar werd blootgelegd door de diversiteit van de demonstraties op 11 juli. Nog minder ernstig zijn de proclamaties van de regering op de eerste mei, als ze verklaart dat de PCC de enige partij is die de Cubaanse arbeidersklasse kan en mag vertegenwoordigen.

Het eenpartijstelsel is het voornaamste obstakel voor de democratisering van het land, een kwalitatief ander proces dan de liberalisering die het regime tot op zekere hoogte heeft doorgevoerd, zoals bijvoorbeeld toen het in 2013 het aantal Cubanen dat naar het buitenland kon reizen aanzienlijk verhoogde. Hoewel het regime het reizen naar het buitenland heeft geliberaliseerd, heeft ze het reizen naar het buitenland niet tot een recht gemaakt voor alle Cubanen op het eiland, maar tot een privilege dat de regering naar eigen goeddunken toekent, zoals blijkt uit de situatie van Cubanen die zijn 'gereguleerd' en niet naar het buitenland mogen reizen en naar hun land mogen terugkeren.

Het is om deze redenen dat politiek bewuste Cubanen, die zich zorgen maken over de willekeur die het systeem van de huidige heersende klasse van communistische partijfunctionarissen kenmerkt, al lange tijd aandringen op de noodzaak vast te stellen wat zelfs al door de grondwet van 2019 is bekrachtigd: een land dat wordt geregeerd volgens de wetten en niet op basis van de willekeur van degenen die regeren.

Dit is een fundamentele eis in de strijd tegen willekeur, privileges en machtsmisbruik. Het is echter een onmogelijke politieke doelstelling onder de heersende eenpartijstaat in Cuba, waar de politieke wil van de PCC, doorgegeven via zijn 'oriëntaties' zelfs boven de wetten en instellingen van het systeem zelf staat.

Zij die van mening zijn dat de afschaffing van de eenpartijstaat een te radicale eis is, maar die toch willen deelnemen aan een beweging om het land te democratiseren, zouden kunnen aandringen op eisen die de strijd op dezelfde weg voortzetten en het volk voorlichten, door de enorme macht van de PCC transparanter te maken. Zo zouden ze bijvoorbeeld kunnen aanvoeren dat, hoewel de PCC de enige partij is die wettelijk mag bestaan, ze de volledige sociale en politieke diversiteit in het land zou moeten vertegenwoordigen, wat nu duidelijk niet het geval is.

Het argument voor het opnemen van de diversiteit in de partij zou leiden tot de eis dat de PCC breekt met de traditie die ze ten onrechte 'democratisch centralisme' noemen, wat in werkelijkheid een bureaucratisch centralisme is: besluiten die van bovenaf worden genomen, in tegenstelling tot besluiten die gebaseerd zijn op een vrije discussie en een vrije stemming. Dit zou ook het recht vergemakkelijken om, wanneer een aantal leden dat nodig acht, binnen de partij zelf partijfracties en -platforms (voor partijconventies) te vormen.

Ook zou kunnen worden geëist dat de PCC zich omvormt tot een zuiver electorale partij en zich beperkt tot het voordragen van haar kandidaten voor de verkiezingen van overheidsfunctionarissen. Een dergelijke verandering zou een einde maken aan de 'oriënterende' functies van de PCC, via welke ze, als enige regeringspartij, alle economische, politieke, sociale en onderwijsactiviteiten controleert en stuurt. Hoewel deze verandering op zichzelf niet tot meer democratie zou leiden, zou ze op zijn minst pluralisme onder de machthebbers teweegbrengen, waarbij elke gekozen communist op eigen houtje zou handelen, wat het bureaucratische monopolie van de ene partij effectief zou verbrokkelen.

In werkelijkheid verschillen deze laatste twee voorstellen meer in mate dan in inhoud van het eerste voorstel, omdat ze alle een zware slag toebrengen aan het eenpartijstelsel en ruimte scheppen om de oppositie tegen het regime doeltreffender te organiseren, en vooral om te blijven aandringen op en te strijden voor de totale afschaffing van het eenpartijstelsel met als doel de politieke basis te leggen voor een socialistische democratie.

Dit artikel stond op In These Times. Nederlandse vertaling redactie Grenzeloos.

Dossier
Soort artikel

Reactie toevoegen

Plain text

  • Toegelaten HTML-tags: <a href hreflang> <em> <strong> <cite> <blockquote cite> <code> <ul type> <ol start type> <li> <dl> <dt> <dd>
  • Web- en e-mailadressen worden automatisch naar links omgezet.
  • Regels en alinea's worden automatisch gesplitst.
Uw reactie zal niet meteen verschijnen, deze wordt eerst goedgekeurd door de beheerder.
pagetoptoptop